ECLI:NL:RBNHO:2019:1899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot herregistratie voor het beroep van arts in het BIG-register

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als orthomanueel arts, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser had op 6 juli 2017 een aanvraag ingediend voor herregistratie in het BIG-register, maar deze aanvraag werd op 12 december 2017 afgewezen. De Minister verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond bij besluit van 14 mei 2018. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 januari 2019, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. De Minister werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had afgewezen dat de eiser voldeed aan de eisen voor herregistratie. De Minister had gesteld dat de eiser niet voldoende inzicht had gegeven in het aantal uren dat hij reguliere zorg had geleverd, en dat de werkzaamheden die hij verrichtte als orthomanueel arts niet als reguliere werkzaamheden konden worden aangemerkt. De rechtbank bevestigde dat de wetgeving vereist dat voor herregistratie minimaal 2080 uren aan reguliere werkzaamheden moeten zijn verricht, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij aan deze eis voldeed.

De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat de werkzaamheden van de eiser niet voldeden aan de criteria voor reguliere zorg zoals vastgelegd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2252

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W. Giltay Veth),
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: S.W.A.M.M. Delouw, C.M. Molema en D.E.J. Timmermans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot herregistratie voor het beroep van arts in het BIG-register afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Op 6 juli 2017 heeft eiser bij verweerder een aanvraag tot herregistratie voor het beroep van arts in het BIG-register ingediend. Eiser heeft een praktijk voor orthomanuele geneeskunde.
1.2
Bij brief van 7 juli 2017 heeft verweerder eiser erop gewezen dat bewijsstukken nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Eiser is verzocht de bewijsstukken voor het aantonen van zijn werkervaring binnen een termijn van zes weken aan te leveren. In deze brief is eiser tevens gewezen op de criteria waaraan bewijsstukken moeten voldoen.
1.3
Na ontvangst van een opgave van het totale aantal werkuren van eiser, heeft verweerder eiser bij brief van 27 september 2017 verzocht om een nadere specificatie van de door hem geleverde zorg, omdat uit zijn website blijkt dat hij zowel ‘reguliere’ als ‘niet reguliere’ zorg levert en bij de beoordeling van de aanvraag tot herregistratie alleen de uren die zijn besteed aan het leveren van individuele ‘reguliere’ zorg worden betrokken. Eiser is erop gewezen dat uit de opgave niet blijkt welk deel van het totaal aan opgegeven uren is besteed aan ‘reguliere’ werkzaamheden. Eiser is verzocht aanvullende informatie te verstrekken over het ‘reguliere’ deel van de door hem geleverde zorg. Hiervoor heeft eiser wederom een termijn gekregen van zes weken.
1.4
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft eiser op het verzoek van 27 september 2017 gereageerd.
2. Bij het primaire besluit, dat hij heeft gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser tot herregistratie voor het beroep van arts in het BIG-register afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat door eiser geen inzicht is gegeven in het aantal uren door hem geleverde ‘reguliere’ zorg en dus niet is vast te stellen dat eiser aan de eis van minimaal 2080 uur relevante werkzaamheden voldoet. Verweerder is anders dan eiser van oordeel dat het deel van de werkzaamheden die specifiek zien op de orthomanuele behandeling, zoals het uitvoeren van manipulaties en mobilisaties aan wervelkolom en/of ledematen, niet als ‘reguliere’ werkzaamheden kunnen worden aangemerkt omdat deze behandelwijzen geen onderdeel uitmaken van de initiële opleiding tot basisarts.
3.1
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden er registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden inschreven, onderscheidenlijk als arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige, verpleegkundige en physician assistant.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald dat de inschrijving in een bij de maatregel aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de maatregel aangegeven periode is verstreken.
Op grond van artikel 8, tweede lid, onder c, van de Wet BIG is de in het eerste lid bedoelde datum de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum voorafgaande waaraan de ingeschrevene op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening werkzaamheden heeft verricht die wat betreft duur en spreiding over de in het eerste lid bedoelde periode voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
Op grond van artikel 18 van de Wet BIG wordt, om in het desbetreffende register als arts te kunnen worden ingeschreven, vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet BIG wordt tot het gebied van deskundigheid van de arts gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst.
3.2
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit periodieke registratie Wet BIG (het Besluit) worden voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de wet het register van artsen aangewezen.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit wordt de inschrijving in een register als bedoeld in het eerste lid doorgehaald indien na de desbetreffende in artikel 8, tweede lid, onderdeel b of c, van de wet bedoelde datum een periode van vijf jaren is verstreken.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit worden de in artikel 8, tweede lid, onder c, van de wet bedoelde werkzaamheden in de in artikel 2 bedoelde periode verricht gedurende minimaal 2080 uren, waarbij de werkzaamheden maximaal voor een periode van twee aaneengesloten jaren kunnen worden onderbroken. In afwijking van de eerste volzin, geldt voor de ingeschrevenen in een register als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g of h, een periode van minimaal 3120 uren. Indien de werkzaamheden langer dan twee jaren worden onderbroken, worden de werkzaamheden die zijn verricht voor de onderbreking niet meegeteld bij de vaststelling van het aantal gewerkte uren.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld inzake de werkzaamheden die meetellen bij de berekening van het aantal uren waarbinnen werkzaamheden zijn verricht op het terrein van het desbetreffende beroep.
3.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Regeling periodieke registratie Wet BIG (de Regeling) worden de in artikel 8, tweede lid, onder c, van de wet bedoelde werkzaamheden verricht binnen de individuele gezondheidszorg, bedoeld in artikel 1 van de wet, en vallen zij binnen het deskundigheidsgebied van het beroep, bedoeld in hoofdstuk III van de wet, waarvoor betrokkene is ingeschreven in een register, en op het verrichten waarvan de opleiding tot dat beroep, bedoeld bij of krachtens hoofdstuk III van de wet, is gericht.
3.4
In paragraaf 3.2.3 van het Beoordelingskader Herregistratie BIG-register (het Beoordelingskader) is het volgende opgenomen:
“De uren mogen worden meegerekend indien zij binnen het deskundigheidsgebied van het betreffende beroep vallen. Het verlenen van zorg die niet tot de reguliere gezondheidszorg wordt gerekend mag niet als relevante werkervaring voor herregistratie in het BIG-register worden geteld. Hiertoe behoren homeopathie en acupunctuur maar ook andere interventies en therapieën die niet passen binnen de kaders van het deskundigheidsgebied waarvoor de zorgverlener in het BIG-register geregistreerd is. Bij twijfel kan de relevante beroepsorganisatie adviseren. Bijvoorbeeld als een osteopaat herregistratie aanvraagt, kan de KNGF advies op verzoek van het CIBG uitbrengen.
Zorgverleners die zowel reguliere als niet-reguliere behandelwijzen toepassen kunnen in het kader van herregistratie alleen werkzaamheden meetellen die tot de reguliere gezondheidszorg behoren. Dit dient tot uiting te komen als een percentage van het totaal aan werkzame uren. Meer informatie staat in het beroep specifieke deel.”
In paragraaf 8.3 van bijlage 2b Artsen bij het Beoordelingskader is het volgende opgenomen:
“Om mee te tellen voor de werkervaringseis van herregistratie ligt de nadruk op die aspecten van de werkzaamheden van een arts die direct betrekking hebben op het leveren van individuele gezondheidszorg met als doel het bewaken, bevorderen of het behoeden voor verslechtering van de gezondheidstoestand van individuele personen. Deze werkzaamheden moeten ten minste uitgevoerd worden op het niveau van de opleiding (WO).
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden integreert de arts zijn medische kennis en vaardigheden op het gebied van het leveren van communicatie, samenwerken, organiseren en het leveren van curatieve en preventieve gezondheidszorg. Tot het leveren van curatieve zorg behoort het uitvoeren van medisch-technische handelingen en diagnostisch onderzoek.
Werkzaamheden die worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van de arts zijn onder andere:
het verhelderen van een door de patiënt gepresenteerd probleem;
het afnemen van een anamnese;
het beoordelen van de cognitieve, affectieve en conatieve functie;
het uitvoeren van lichamelijk onderzoek;
het uitvoeren of aanvragen van aanvullend onderzoek en/of het interpreteren van de uitslagen;
het maken van een probleemanalyse, zo nodig gebruikmakend van diverse bronnen waaronder medische, wetenschappelijke literatuur, waarin de verschijnselen worden verklaard tot op basaal niveau;
het opstellen van een differentiaal diagnose;
het opstellen van een plan voor diagnose en/of therapie;
het uitvoeren van een diagnostisch en/of therapeutisch plan;
het controleren van het effect van het ingestelde behandelplan;
het informeren en/of adviseren van patiënt/familie/derde(n) aangaande het voorgenomen te voeren beleid;
het therapeutisch arsenaal van het vakgebied toepassen (eenvoudige chirurgische en farmacotherapeutische behandelingen);
het schriftelijk/elektronisch vastleggen van bevindingen en afspraken over het patiëntenprobleem;
het begeleiden van patiënt/familie/derde(n);
het verwijzen naar specialistische medische zorg op basis van een eigen overzicht van mogelijke specialistische behandelingen (IV);
het geven van eerste hulp;
het opzoeken van relevante informatie ten aanzien diagnose, therapie, prognose en op het individu gerichte preventie en deze te integreren in de klinische praktijk;
het met andere zorgverleners doeltreffend communiceren in woord, geschrift en elektronisch, over de aan hem/haar toevertrouwde patiëntenzorg.”
4.1
Eiser betoogt dat verweerder voor de werkervaringseis gewerkte relevante uren ten onrechte een onderscheid maakt tussen reguliere en niet-reguliere werkzaamheden. Hij voert daartoe aan dat de door verweerder gehanteerde begrippen “reguliere werkzaamheden” en “niet-reguliere werkzaamheden” in de Wet BIG niet gedefinieerd zijn en ook in de onderliggende regelgeving niet voorkomen. Het onderscheid is slechts gebaseerd op de gedragsregel “De arts en niet-reguliere behandelwijzen” (de gedragsregel) van artsenberoeporganisatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Echter, in deze gedragsregel wordt geen duidelijke vooraf kenbare afbakening tussen reguliere en niet-reguliere werkzaamheden gemaakt en de gedragsregel geldt niet als voldoende wettelijke basis voor het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere werkzaamheden. Het Beoordelingskader bevat ten aanzien van de voor herregistratie vereiste relevante werkervaringsuren van artsen geen omschrijving dan wel een (duidelijke) afbakening van werkzaamheden die buiten het deskundigheidsgebied van de arts vallen. Eiser heeft voor 2737 uur aan werkzaamheden verricht gericht op patiënten die binnen het deskundigheidsgebied van de arts vallen en in ieder geval vallen binnen de werkzaamheden die worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van de arts. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3527. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder ten onrechte stelt dat uitsluitend sprake kan zijn van reguliere werkzaamheden voor zover deze werkzaamheden onderdeel zijn geweest van het curriculum van de (basis)artsenopleiding.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de werkervaringseis betrekking heeft op het aantal uren dat is gewerkt en de inhoud van het werk dat is verricht. De werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder c, van de Wet BIG, moeten ingevolge artikel 3 van de Regeling aan vier eisen voldoen, te weten (1) ze liggen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, (2) ze vallen binnen het deskundigheidsgebied van het beroep waarvoor betrokkende is ingeschreven en waarop de opleiding tot dat beroep is gericht, (3) ze worden minstens op hetzelfde niveau uitgevoerd als het niveau van de opleiding waarvoor herregistratie wordt aangevraagd en (4) de werkzaamheden zijn uitgevoerd tijdens een registratie in het desbetreffende wettelijke register van het land waarin de werkervaring is opgedaan. Niet alle werkzaamheden die door eiser zijn verricht voldoen aan de eisen zoals opgenomen onder 2 en 3. Voor de vraag of de werkzaamheden deel uitmaken van het deskundigheidsgebied van de arts, is leidend of die werkzaamheden deel uitmaken van de initiële opleiding tot arts. In het verplichte curriculum worden alleen vaardigheden onderwezen die “evident based” zijn. Werkzaamheden die hieraan voldoen worden reguliere werkzaamheden genoemd, ter onderscheiding van de uren die een beroepsbeoefenaar besteedt aan werkzaamheden waarvoor hij niet is opgeleid in de initiële opleiding die recht geeft op inschrijving voor het desbetreffende beroep in het BIG-register. Deze laatstbedoelde werkzaamheden, vallend onder de noemer niet-regulier, tellen dus niet mee voor de periodieke registratie. Het uitvoeren van manipulaties en mobilisaties aan wervelkolom en/of ledematen wordt als niet-reguliere werkzaamheid van een orthomanuele arts beschouwd, omdat orthomanuele geneeskunde geen onderdeel uitmaakt van de initiële opleiding tot basisarts. Anders dan eiser betoogt, is het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere werkzaamheden niet gebaseerd op de gedragsregel. Ook worden geen eisen gesteld die in strijd zijn met de Wet BIG door in het Beoordelingskader en in de Regeling bij het verwoorden van de aan de werkervaring te stellen eisen aansluiting te zoeken bij hetgeen een ars in zijn beroepsopleiding heeft geleerd tijdens het min of meer vaste curriculum bij de universiteiten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:9449.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het opstellen van het Beoordelingskader en de Regeling gebruik heeft gemaakt van een hem op grond van artikel 8 van de Wet BIG toekomende discretionaire bevoegdheid.
Volgens het Beoordelingskader en de Regeling mogen voor herregistratie alleen die uren worden meegerekend die zijn besteed aan werkzaamheden die binnen de deskundigheid van het betreffende beroep vallen, waarvoor de beroepsbeoefenaar is ingeschreven in het BIG-register. Uit de toelichting bij artikel 3 van de Regeling volgt dat het daarbij dient te gaan om werkzaamheden waarvoor de beroepsbeoefenaar is opgeleid in de initiële opleiding waarvan het getuigschrift recht geeft op inschrijving voor het desbetreffende beroep in het BIG-register. Uren die een beroepsbeoefenaar besteedt aan werkzaamheden waarvoor hij in de initiële opleiding die recht geeft op inschrijving voor het desbetreffende beroep in het BIG-register, niet is opgeleid, tellen niet mee voor periodieke registratie. Hiermee heeft verweerder een duidelijk afbakening gegeven van werkzaamheden die binnen de deskundigheid van het beroep van arts vallen. Ook in het Beoordelingskader en de Regeling, bij het verwoorden van de aan de werkervaring te stellen eisen, heeft verweerder aansluiting gezocht bij hetgeen een arts in zijn beroepsopleiding heeft geleerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij de vaststelling van het type werkzaamheden welke vallen binnen het deskundigheidsgebied van een arts, in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de werkzaamheden die vallen binnen de initiële opleiding tot arts en ook in redelijkheid alleen die werkzaamheden heeft kunnen aanmerken als werkzaamheden op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder c, van de Wet BIG. Dat de orthomanuele handelingen die eiser verricht ook onderdeel uitmaken van de initiële opleiding tot basisarts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft deze handelingen dan ook terecht niet aangemerkt als reguliere werkzaamheden en bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten.
Het betoog slaagt niet.
5.1
Eiser betoogt dat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij minimaal 2080 van de 2737 door hem gewerkte uren heeft besteed aan reguliere werkzaamheden. Verweerder verlangt ten onrechte dat eiser de hoeveelheid reguliere werkzaamheden aantoont middels een accountantsverklaring. Zijn eigen verklaring hierover zou afdoende moeten zijn. Een accountant kan immers niet inhoudelijk oordelen over de in de spreekkamer verrichte werkzaamheden. Hij kan slechts een indicatie geven van het totale aantal cliëntcontacturen. Daarmee kan een accountantsverklaring waar het gaat om de aard van de werkzaamheden geen relevante verifieerbare informatie opleveren. Daarbij heeft de accountant van eiser verklaard dat het voor hem ondoenlijk is om een inhoudelijk oordeel te geven over de aard van de door eiser verrichte werkzaamheden.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij minimaal 2080 uren heeft besteed aan reguliere werkzaamheden. Het is toegestaan om een eigen verklaring als bewijsstuk daarvan te overleggen, mits deze wordt onderbouwd met objectieve dan wel verifieerbare informatie, zoals facturen of een accountantsverklaring. Een schatting van de uren die zijn besteed aan reguliere werkzaamheden is onvoldoende om als bewijs in het kader van de werkervaringseis te dienen. Uit een schatting kunnen immers niet het werkelijk aantal gemaakte uren in het kader van reguliere werkzaamheden worden afgeleid. Door deze eisen wordt gewaarborgd dat op objectieve wijze wordt vastgesteld welke uren kunnen worden aangemerkt als uren die zijn besteed aan reguliere werkzaamheden. Het is aan de individuele zorgverlener om bij herregistratie te bewijzen dat hij aan de urennorm voldoet. Indien de desbetreffende zorgverlener hieraan wil voldoen door het overleggen van een accountsverklaring, dan dient de zorgverlener zijn administratie op orde te hebben. Hij dient op een overzichtelijke wijze te administreren welke uren zijn besteed aan reguliere werkzaamheden en welke uren zijn besteed aan niet-reguliere werkzaamheden, zodat het voor een accountant of boekhouder mogelijk is om een “Verklaring werkervaring van een zelfstandige beroepsbeoefenaar” af te geven waarin wordt aangegeven welke uren aan reguliere zorg zijn besteed. Voor zover eiser betoogt dat sprake is van bewijsnood, is daarvan uitsluitend sprake doordat hij dit zelf heeft gecreëerd.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet middels objectieve dan wel verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat hij tenminste 2080 uren van de door hem gewerkte uren heeft besteed aan reguliere werkzaamheden. Immers, eiser heeft op geen enkele wijze, anders dan door een eigen verklaring, zonder ondersteunend bewijs, geconcretiseerd hoeveel uren van de door hem gewerkte uren hij heeft besteed aan reguliere en niet-reguliere werkzaamheden. Dat eiser de door verweerder genoemde bewijsmiddelen niet kan dan wel uit privacyoverwegingen niet wil overleggen doet daaraan niet af, omdat het gegeven dat eiser heeft nagelaten een voldoende zorgvuldige administratie te voeren voor zijn eigen rekening en risico komt. Bovendien had eiser ervoor kunnen kiezen om facturen of declaratieoverzichten geanonimiseerd aan verweerder te verstrekken.
Het betoog slaagt niet.
6.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte voor niet-reguliere werkzaamheden een niet vooraf bekendgemaakte hogere norm van meer dan 2080 uren hanteert.
6.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat in dit geval geen hogere norm is gehanteerd dan de norm van minimaal 2080 uren zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit. Het betoog slaagt niet.
7.1
Eiser betoogt dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aan dat in 2017/2018 in ieder geval vier andere artsen met een orthomanuele praktijk een herregistratie in het BIG-register hebben verkregen uitsluitend op basis van een verklaring van een accountant of belastingadviseur, zonder dat er discussie is geweest over, of verweerder navraag heeft gedaan naar niet-reguliere werkzaamheden of over een nadere onderbouwing van opgegeven niet-reguliere uren. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser een drietal stukken overgelegd, te weten een verklaring van een administratiekantoor, een beslissing op bezwaar en een verklaring van een belastingadviseur.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft uiteengezet aan welke vereisten werkzaamheden in het kader van een herregistratie voor het beroep van arts moeten voldoen. Deze vereisten past verweerder altijd toe. Op basis van de door eiser in dit kader overgelegde stukken kan niet geconcludeerd worden dat verweerder aan de bewijsmiddelen ter onderbouwing van werkervaring ten aanzien van andere zorgverleners andere eisen stelt dan dat verweerder doet aan de bewijsstukken die eiser dient aan te leveren. Ten overvloede wijst verweerder erop dat indien zou blijken dat in één van de zaken waarop eiser wijst, andere vereisten zijn gesteld dan verweerder pleegt te doen, dit per abuis is gebeurd. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een gemaakte fout moet worden herhaald.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat verweerder in die gevallen andere eisen heeft gesteld aan de herregistratie dan verweerder stelt aan de herregistratie van eiser. Het betoog slaagt niet.
8.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de hoorplicht in de bezwaarprocedure.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van horen kan worden afgezien indien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. In het onderhavige geval is op basis van het bezwaar reeds aanstonds gebleken dat het ongegrond is en dat over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Immers, het was duidelijk dat eiser een praktijk voor orthomanuele geneeskunde heeft en stelt dat al zijn werkzaamheden als regulier moeten worden beschouwd. Aangezien er redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de naar voren gebrachte bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit, kon van het horen van eiser worden afgezien, aldus verweerder.
8.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1890) mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om met toepassing van deze bepaling van horen af te zien, moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Het horen in de bezwaarprocedure is erop gericht om nadere informatie van de bezwaarmaker te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle relevante feiten en omstandigheden beschikt teneinde een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten.
8.4
Gelet op de motivering van het primaire besluit, de gronden in het bezwaarschrift van 18 december 2017 en het gegeven dat eiser in bezwaar niet alsnog een specificatie heeft overgelegd van de door hem gewerkte uren, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Daarmee was aan de in artikel 7:3 van de Awb neergelegde maatstaf voldaan. Het betoog slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.