Op 16 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen [X] als verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, als verweerder. Verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij de verweerder vroeg om onverwijld inzage te geven in alle op de zaak betrekking hebbende stukken en om geen uitspraak op bezwaar te doen totdat deze inzage had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat er onvoldoende spoedeisend belang was om de gevraagde voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter merkte op dat de beslissing van de verweerder om toepassing te geven aan artikel 7:4, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet ontegenzeggelijk onjuist was. Het treffen van de gevraagde voorziening zou onomkeerbare gevolgen hebben voor de geheim gehouden stukken en zou de autonome bevoegdheid van de verweerder in de bezwaarprocedure doorkruisen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om inzage in het volledige dossier niet voor inwilliging in aanmerking kwam en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.