Overwegingen
1. Eiseres ontvangt een IAOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 8 december 2017 heeft eiseres een gesprek gevoerd met een medewerker van Connexxion over de functie van busbegeleider. In januari 2018 heeft zij bij wijze van proef een ochtend meegereden met een busje van het leerlingenvervoer. Zij heeft Connexxion vervolgens laten weten zich niet geschikt te achten voor de functie.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het standpunt dat eiseres de aangeboden functie van busbegeleider heeft geweigerd, waardoor zij zich niet heeft gehouden aan de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden (artikel 37, eerste lid, aanhef onder c, van de IOAW).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de functie van busbegeleider niet heeft geweigerd, maar zich juist heeft ingezet om aan het werk te komen. Het profiel van de functie paste echter niet bij haar, omdat zij niet goed met kinderen kan omgaan, doordat ze te ongeduldig is. Eiseres wijst er voorts op dat ze graag vrijwilligerswerk doet (zoals ze voorheen ook in Amsterdam deed), maar dat dit door verweerder wordt bemoeilijkt.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres de aangeboden functie heeft geweigerd, zonder te onderbouwen waarom niet van haar gevergd kon worden die te accepteren.
5. Ter zitting heeft eiseres voorts toegelicht dat haar geen concreet aanbod is gedaan. Verweerder heeft hierover opgemerkt dat het niet zover is gekomen omdat eiseres het zelf heeft afgehouden.
6. Uit het dossier blijkt niet dat eiseres een concreet aanbod is gedaan om te gaan werken als busbegeleider. Er is geen concept-arbeidsovereenkomst of enig ander stuk overgelegd waaruit bijvoorbeeld de plaats van tewerkstelling, het aantal te werken uren en de verdiensten blijken. Nu het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, komt het bij gebreke aan een concreet aanbod voor vernietiging in aanmerking.
7. De gedraging van eiseres zou wel kunnen worden gekwalificeerd als het niet naar vermogen trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, nu eiseres door haar opstelling - hoe begrijpelijk ook - heeft verhinderd dat haar een concreet aanbod werd gedaan. Deze verplichting is opgenomen in artikel 37, aanhef, onder a, van de IOAW. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf te voorzien op grond van het volgende.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat voor de verlaging van de uitkering van eiseres geen wettelijke grondslag bestaat en overweegt daartoe het volgende. In artikel 20, tweede lid, van de IOAW is de mogelijkheid tot verlaging van een uitkering wegens het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 37, eerste lid, onder a en c, van de IOAW, uitgesloten. Artikel 20, tweede lid, van de IOAW bepaalt namelijk, voor zover van belang, dat verweerder de uitkering overeenkomstig de verordening verlaagt wegens het niet of onvoldoende nakomen van een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c. Het voorgaande betekent dat een wettelijke grondslag voor het verlagen van een IOAW-uitkering wegens het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden ontbreekt. Dat het ontbreken van deze grondslag als een vormfout zou kunnen worden gepasseerd, zoals door verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1761) ter zitting is betoogd, volgt de rechtbank niet. Uit de omstandigheid dat de CRvB in de door verweerder aangehaalde aanspraak geen aandacht schenkt aan de vraag of de gehanteerde wettelijke grondslag juist is, kan niet worden afgeleid dat dat betekent dat de CRvB heeft geoordeeld dat voor het opleggen van een maatregel niet van belang is of een juiste wettelijke grondslag gebruikt is. 9. Verweerder heeft zich - subsidiair - op het standpunt gesteld dat de opgelegde maatregel niet anders zou zijn, indien de juiste grondslag zou zijn gebruikt. Dat standpunt kan evenmin worden gevolgd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De bepaling in het eerste lid van artikel 20 van de IOAW schept een bevoegdheid voor verweerder de uitkering blijvend of tijdelijk de weigeren, naar de mate waarin betrokkene inkomen zou hebben kunnen verwerven. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarop de maatregel van 30% gedurende een maand is gebaseerd. De artikelen 57 en 58 in de Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2016 kunnen niet als motivering gelden, nu deze artikelen geen betrekking hebben op een weigering, maar alleen op verlaging van de uitkering. Voorts is in de Verordening geen bepaling opgenomen waarmee verweerder de bevoegdheid van het eerste lid van artikel 20 IOAW heeft ingevuld.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ook voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het is genomen in strijd met artikel 20 van de IOAW.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder zal dan ook een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
12. Het verzoek om schadevergoeding komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als verweerder een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eiseres recht heeft op schadevergoeding.
13. Het beroep is gegrond. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.