ECLI:NL:RBNHO:2019:2752

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening handhaving Bloemendalerpolder in verband met kapwerkzaamheden

Op 25 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin Stichting Flora & Faunabescherming een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de afwijzing door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van een handhavingsverzoek in verband met kapwerkzaamheden in de Bloemendalerpolder te Weesp. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de werkzaamheden al grotendeels waren uitgevoerd en er geen aanleiding was om deze stil te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van het handhavingsverzoek door de verweerder, op basis van de beschikbare ecologische informatie, voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak bevatte ook opmerkingen over de noodzaak van een zorgvuldige motivering in de bezwaarprocedure, vooral met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde diersoorten en de interpretatie van ecologische gegevens. De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel er enkele motiveringsgebreken waren, deze in de bezwaarprocedure hersteld konden worden, waardoor er geen reden was om de werkzaamheden stil te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1200
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2019 in de zaak tussen

Stichting Flora & Faunabescherming, te Weesp, verzoekster

en
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord, verweerder
(gemachtigde: ing. J.E. Benz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
GEM Bloemendalerpolder Beheer B.V., te Amsterdam, gemachtigde: mr. J.C. Ellerman.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om handhavend op te treden in verband met kapwerkzaamheden in de Bloemendalerpolder te Weesp afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2019. Voor verzoekster zijn verschenen [naam 1] , voorzitter, en [naam 2] , secretaris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van ing. [naam 3] (adviseur ecologie en behandelaar van vergunningen en ontheffingen), en [naam 4] en [naam 5] , inspecteurs werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland-Noord. Derde-partij is vertegenwoordigd door [naam 6] , vergezeld van [naam 7] (projectleider), ing. [naam 8] (begeleider uitvoering) en [naam 9] (ecologisch adviesbureau [naam adviesbureau] ), bijgestaan door de gemachtigde.
In het belang van partijen bij onmiddellijke duidelijkheid over de uitkomst van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter, in overleg en met goedvinden van partijen, na afloop van de behandeling ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en daarbij de beslissing op het verzoek en een motivering in hoofdlijnen gegeven. Met partijen is afgesproken dat de volledige motivering in dit proces-verbaal van de uitspraak zal worden vervat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1
Verzoekster heeft verweerder bij brief van 5 maart 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen GEM Bloemendalerpolder CV (hierna: GEM) in verband met kapwerkzaamheden die plaatsvinden in de Bloemendalerpolder in Weesp, die worden uitgevoerd door GEM. Volgens verzoekster worden als gevolg van die werkzaamheden voortplantings- en vaste rustplaatsen van vleermuizen, vogels, de heikikker, rugstreeppad, ringslang, wezel en hermelijn en algemene soorten kleine zoogdieren en amfibieën onherstelbaar beschadigd en vernield, waarbij tevens exemplaren van deze soorten zullen worden verstoord, gewond en gedood. Daarmee wordt in strijd gehandeld met de Wet natuurbescherming (Wnb).
3.2
Bij het primaire besluit is het verzoek om handhaving afgewezen. Bij brief van 25 februari 2019 heeft verweerder (voorafgaand aan de werkzaamheden) aan GEM medegedeeld dat voor die kapwerkzaamheden, mits zij op de voorgestelde wijze worden uitgevoerd, geen ontheffing van de Wnb is vereist. Verweerder stelt dat de rapporten waarnaar verzoekster verwijst in haar verzoek, betrekking hebben op de gehele Bloemendalerpolder, terwijl verweerder in het kader van de bestreden werkzaamheden specifiek voor de betreffende percelen en per diersoort heeft gemotiveerd waarom geen overtreding van de Wnb zal optreden. Uit de stukken die verzoekster heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat er soorten die op grond van de Wnb bescherming genieten in de te kappen bosschage aanwezig zijn. Er is dan ook geen indicatie dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden verboden uit de Wnb zullen worden overtreden. Volgens Bureau [naam adviesbureau] (hierna: [naam adviesbureau] ) overwintert de rugstreeppad op andere, meer geschikte, locaties en áls er al heikikkers overwinteren, dan zitten die onder de stobben, die bij de onderhavige werkzaamheden behouden blijven. Jaarrond beschermde nesten zijn niet (meer) aanwezig, de bomen hebben geen holtes die geschikt zouden zijn als verblijfplaats voor vleermuizen De wezel en de hermelijn zijn niet aangetroffen in de bosschage, noch zijn sporen van die soorten gevonden en van de ringslang is bekend dat die in het spoortalud overwinteren. Gelet op de wijze van uitvoering van de werkzaamheden door de GEM worden negatieve effecten op de beschermde soorten niet verwacht en wordt de Wnb niet overtreden. Dat de werkzaamheden niet op de voorgestelde wijze worden uitgevoerd, is niet gebleken tijdens een controle van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD). Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om handhavend op te treden.
4. Vooropgesteld moet worden dat de voorlopige voorziening is gevraagd hangende het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter de werkzaamheden van GEM stil te leggen. Dat is een verstrekkende voorziening, waarvoor slechts aanleiding bestaat wanneer sprake is van zeer bijzondere omstandigheden of een evident onjuist besluit.
5. De voorzieningenrechter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het grootste gedeelte van de in geding zijnde werkzaamheden reeds is verricht. Voor zover er nog boomstammen of boomtakken in het plangebied liggen op de plaats waar ze zijn omgehakt, blijven die daar liggen en worden daar geen werkzaamheden meer uitgevoerd door GEM. Aan de weg aan de rand van het plangebied liggen nog boomstammen en takken die aldaar versnipperd moeten worden en waarvan het snipperafval moet worden afgevoerd. Gelet op de totale werkzaamheden betreffen dit slechts ondergeschikte werkzaamheden, waarvan verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat haar bezwaren daar niet met name op zien. Gelet hierop en gegeven het belang van GEM bij het afronden van de werkzaamheden aan de rand van de weg, alsmede het feit dat de beslissing op bezwaar nog enige tijd op zich kan laten wachten, ziet de voorzieningenrechter bij deze stand van zaken geen aanleiding om deze werkzaamheden stil te leggen.
6.1
Hoewel de hiervoor gemaakte belangenafweging reeds leidt tot afwijzing van het verzoek, overweegt de voorzieningenrechter in het kader van de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling en met het oog op de bezwaarprocedure op enkele onderdelen nog het volgende.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in het onderhavige geval niet zelf ecologisch onderzoek hoeft te verrichten, maar dat hij zich in beginsel mag baseren op de ecologische informatie die door GEM is verstrekt.
6.3
Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder zich baseren op ecologisch onderzoek dat door een aanvrager is overgelegd, mits hij zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de conclusies door de bevindingen van het onderzoek kunnen worden gedragen.
6.4
In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat het hier gaat om een klein gedeelte van de Bloemendalerpolder, welke specifieke locatie apart dient te worden beoordeeld. Aan door verzoekster ingebrachte rapportages waaruit kan worden afgeleid dat bepaalde diersoorten in de gehele Bloemendalerpolder voorkomen, kan derhalve geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Ook is, anders dan verzoekster betoogt, niet bepalend dat voor soortgelijke werkzaamheden elders in de Bloemendalerpolder wel ontheffing nodig was en is verleend.
6.5
Uit de ter zitting gegeven toelichting door ecoloog [naam 9] van [naam adviesbureau] blijkt dat hij in zijn memo van 21 februari 2019 heeft teruggegrepen op locatiespecifieke onderzoeksgegevens die zijn vastgelegd bij de inventarisatie van de Bloemendalerpolder in 2017, en die niet zijn vermeld in het rapport dat van die inventarisatie is opgemaakt, zoals veldaantekeningen. Uit het memo blijkt echter niet welke van die gegevens uitgangspunt zijn geweest voor de beoordeling van deze locatie. Daarmee is het primaire besluit, dat voor een belangrijk deel is gebaseerd op dit memo, op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Hoewel bij de voorzieningenrechter voorshands geen twijfel bestaat over de aanwezigheid van genoemde gegevens en de juistheid van de daaruit door [naam adviesbureau] getrokken conclusies, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de bezwaarfase duidelijker zal moeten worden aangegeven op welke locatiespecifieke gegevens uit 2017 [naam adviesbureau] zich in het memo van 21 februari 2019 precies baseert. Voorts wijst de voorzieningenrechter op de stelling in dit memo dat geen bomen met holten in het plangebied zijn aangetroffen, maar dat [naam 9] ter zitting heeft aangegeven dat dit moet worden gelezen als “geen geschikte holten”. Ook op dit punt zal de afwijzing van het handhavingsverzoek in de bezwaarfase duidelijker geformuleerd moeten worden.
6.6
Ten aanzien van de wezel is het standpunt van verweerder, dat is gebaseerd op informatie van de ecoloog van GEM, dat die niet voorkomt op de betreffende locatie waar de onderhavige werkzaamheden worden uitgevoerd. Verzoekster heeft dit betwist onder verwijzing naar publicaties van de Zoogdiervereniging en gevalideerde waarnemingen die in het plangebied zijn gedaan. Ter zitting is door [naam 9] toegelicht dat tijdens een eerdere inventarisatie een mostela was geplaatst in het Biezenveld, maar niet in het onderhavige plangebied. De resultaten van die inventarisatie zeggen volgens [naam 9] dus niets over de aanwezigheid van de wezel in het plangebied. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de bezwaarfase duidelijker inzichtelijk zal moeten worden gemaakt wat de bevindingen tijdens de eerdere inventarisatie in 2017 ten aanzien van de wezel waren, waar de bewuste mostela nu precies heeft gestaan en welke conclusies daaruit kunnen worden getrokken ten aanzien van de aanwezigheid van de wezel in het onderhavige plangebied en de daarvan deel uitmakende bosschage.
6.7
Voorts bestaat tussen partijen een verschil van inzicht met betrekking tot de interpretatie en de waarde van de door verzoekster bij haar handhavingsverzoek gevoegde NDFF-kaarten. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij de NDFF heeft geraadpleegd bij de voorbereiding van de brief aan GEM van 25 februari 2019, maar dat hij de resultaten van dit onderzoek niet heeft meegenomen bij de besluitvorming. Nu dit niet in het primaire besluit is vermeld, is het primaire besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verweerder moet in de beslissing op bezwaar inzichtelijk maken welke gegevens hem uit de NDFF zijn gebleken en gemotiveerd aangeven welke waarde verweerder aan die gegevens toekent.
6.8
Hoewel het voorgaande, naar voorlopig oordeel, blijk geeft van enkele motiveringsgebreken in de besluitvorming, is het de verwachting dat die gebreken in de bezwaarprocedure zullen kunnen worden hersteld. Ook om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om over te gaan tot stillegging van de nog resterende werkzaamheden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.