ECLI:NL:RBNHO:2019:2753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van cijfers voor havo staatsexamens in verband met dyspraxie

Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een studente met dyspraxie en de voorzitter van het College voor Toetsen en Examens. De studente had beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar havo-examens in de vakken aardrijkskunde, Engels en Duits, waarbij zij respectievelijk de cijfers 6, 5 en 5 had behaald. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een zorgvuldigheidsgebrek was in de besluitvorming van de examinatoren, de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven. Dit kwam voort uit het feit dat de examinatoren zich voldoende een beeld hadden kunnen vormen van het kennen en kunnen van de studente, ondanks de beperkingen die haar dyspraxie met zich meebracht.

De rechtbank stelde vast dat de studente niet op de reguliere wijze examen kon doen en dat er afspraken waren gemaakt over de wijze van examineren. Tijdens de examens waren er echter problemen opgetreden, zoals het aanbieden van een woordenboek tijdens het examen Duits, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelde dat de examinatoren in het algemeen zorgvuldig hadden gehandeld, maar dat het besluit tot vaststelling van het cijfer voor het examen Duits een zorgvuldigheidsgebrek vertoonde. Desondanks besloot de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat de examinatoren zich voldoende een beeld hadden kunnen vormen van de studente.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de beoordeling van het examen Duits betrof, en droeg de verweerder op het griffierecht van € 170,- aan de studente te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de studente, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5080

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert),
en

de voorzitter van het College voor Toetsen en Examens, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J. Oskam).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres afgelegde Havo-examens in de vakken aardrijkskunde, Engels en Duits beoordeeld met respectievelijk het cijfer 6, 5 en 5.
Bij besluit van 18 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft stukken overgelegd en, met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank meegedeeld dat alleen zij kennis mag nemen van de inhoud daarvan. Bij beslissing van 11 maart 2019 is bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de nader omschreven stukken gerechtvaardigd is
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , moeder van eiseres die is bijgestaan door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van N.J.A.M. Berendsen.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft een ernstige vorm van dyspraxie. Daardoor heeft eiseres beperkingen die meebrengen dat zij niet op de reguliere wijze examen kan doen.
1.2
Op 24 april 2018 heeft de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van eiseres, waarbij ter zitting vijf afspraken zijn gemaakt tussen eiseres en verweerder met betrekking tot de nog af te nemen staatsexamens op havo-niveau voor de vakken aardrijkskunde, Engels en Duits. De afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Daarna heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden op 26 mei 2018 tussen de moeder van eiseres, verweerder en de examinatoren van de drie vakken over de meest geschikte wijze van examineren van eiseres.
1.3
In juni 2018 zijn op verschillende dagen de examens mondeling afgenomen bij eiseres thuis. Verweerder heeft de vastgestelde cijfers voor de vakken aardrijkskunde, Engels en Duits aan eiseres bekendgemaakt per e-mail van 19 juni 2018.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle gemaakte afspraken over de wijze van examineren zijn nagekomen, dat de examinatoren zich voldoende een beeld hebben kunnen vormen over het kennen en kunnen van eiseres en de beoordeling daarop hebben gebaseerd.
3.1
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
3.2
Ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, Awb kan geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
3.3
De toetsing door de bestuursrechter kan derhalve niet rechtstreeks betrekking hebben op de inhoud van een afgelegde proeve van bekwaamheid. De hiervoor genoemde bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent niet dat tegen het bestreden besluit in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden is voldaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 mei 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3675) en van 13 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2675) en van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3428).
3.4
De rechtbank stelt vast dat het besluit waartegen eiseres opkomt een beoordeling betreft van het kennen of kunnen van eiseres die ter zake is geëxamineerd. De gronden van eiseres tegen dit besluit zijn evenwel niet zozeer gericht tegen de toegekende cijfers, maar tegen de wijze van totstandkoming daarvan en de omstandigheden waaronder de beoordeling van het kennen en kunnen heeft plaatsgevonden. Gelet hierop zal de rechtbank niet ingaan op de vraag of verweerder al dan niet terecht de aan eiseres toegekende cijfers heeft gehandhaafd, doch kan zij slechts bezien of de besluitvorming zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank is bevoegd van het beroep kennis te nemen.
4.1
Eiseres keert zich tegen de vaststelling van de onvoldoendes voor de vakken Engels en Duits. Eiseres stelt dat de belemmeringen door de beperkingen als gevolg van dyspraxie onvoldoende zijn weggenomen waardoor een toetsing van het kennen of kunnen van eiseres niet op zorgvuldige wijze heeft kunnen plaatsvinden. Daartoe voert eiseres aan dat de afspraken, zoals die zijn gemaakt op de zitting bij de voorzieningenrechter en nader zijn ingevuld in het gesprek van 26 mei 2018, niet in acht zijn genomen bij het afnemen van de examens Engels en Duits. Zo zijn er tijdens het afleggen van deze examens bij eiseres blokkades opgetreden waardoor zij onderdelen van dit examen niet heeft kunnen afronden. In strijd met de gemaakte afspraken is eiseres niet in de gelegenheid gesteld de niet afgeronde onderdelen op een later moment alsnog af te ronden. Verder was er sprake van een tijdslimiet en heeft eiseres tijdens het examen Duits van de examinator een woordenboek aangeboden gekregen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat dit voor een dyspract leidt tot blokkades. Daarom is ook de afspraak gemaakt dat geen gebruik zou worden gemaakt van hulpmiddelen tijdens het examen. Bovendien hadden de examinatoren ermee ingestemd als levend woordenboek te fungeren.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de examinatoren die de examens bij eiseres hebben afgenomen, op de hoogte waren van de afspraken die waren gemaakt over de wijze van examineren. Volgens afspraak is het aan de examinatoren overgelaten om te bepalen wanneer zij zich voldoende een beeld hadden gevormd om een cijfer op te baseren. De examens zijn afgesloten op het moment dat de examinatoren voldoende inzicht hadden in het kennen en kunnen van eiseres. Daarbij is betrokken dat alle onderdelen van de examens aan de orde zijn gekomen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres bij het examen Duits, in strijd met de daarover gemaakte afspraken, een woordenboek aangeboden heeft gekregen omdat de examinator vaststelde dat basale woordkennis ontbrak.
4.3
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het ter beoordeling van de examinatoren is of zij zich voldoende een beeld hebben kunnen vormen van het kennen en kunnen van eiseres. Zoals ter zitting door verweerder is toegelicht is daarbij van belang dat moeilijk is vast te stellen of eiseres een vraag niet beantwoordt omdat zij het antwoord niet weet, of dat dit komt door een blokkade als gevolg van haar dyspraxie. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan de examinatoren om dit in te schatten en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de examinatoren de examens hebben afgesloten zonder dat zij zich voldoende een beeld hebben kunnen vormen van het kennen en kunnen van eiseres. In zoverre slaagt de beroepsgrond dan ook niet.
Voor wat betreft het gebruik van een woordenboek tijdens het examen Duits heeft verweerder ter zitting erkend dat dit in strijd was met de gemaakte afspraken. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot vaststelling van het cijfer voor het examen Duits in zoverre een zorgvuldigheidsgebrek in de zin van artikel 3:2 van de Awb bevat en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor wat betreft de beoordeling van het vak Duits. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van dit onderdeel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten. Het zorgvuldigheidsgebrek kan er namelijk niet aan afdoen dat de examinatoren zich in het algemeen ten tijde van het afnemen van het examen Duits voldoende een beeld hebben kunnen vormen van het kennen en kunnen van eiseres en op basis daarvan tot een zorgvuldige beoordeling hebben kunnen komen. Dit betekent dat de rechtbank het gevolg van de uitspraak van de rechtbank is dat weliswaar wordt vastgesteld dat het examen Duits op een aspect onzorgvuldig is geweest, maar dat de beoordeling met een 5 in stand blijft.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de beoordeling van het examen Duits
met een 5 is gehandhaafd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.