ECLI:NL:RBNHO:2019:3998

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag politieagent wegens lekken vertrouwelijke informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een politieagent die beschuldigd werd van plichtsverzuim door vertrouwelijke informatie naar de pers te lekken. De eiser, die sinds 1970 bij de politie werkte, was buiten functie gesteld na een disciplinair onderzoek naar het lekken van een interne e-mail naar de lokale televisiezender AT5. De korpschef had hem primair onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en subsidiair ontslag verleend wegens ongeschiktheid. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de inhoud van de gelekte e-mail niet als vertrouwelijk kon worden gekwalificeerd en dat zijn PTSS-klachten invloed hadden op zijn handelen.

De rechtbank oordeelde dat de e-mail betrekking had op politiewerkzaamheden en dat alle informatie over deze werkzaamheden in beginsel vertrouwelijk is. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog dat hij niet had kunnen inzien dat het om vertrouwelijke informatie ging. De rechtbank concludeerde dat eiser de verweten gedragingen had begaan en dat deze hem konden worden toegerekend. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat het onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, gezien het lange dienstverband van eiser, zijn PTSS-klachten en het feit dat hij niet uit eigen gewin had gehandeld.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betreft het onvoorwaardelijk strafontslag en legde een voorwaardelijk strafontslag op met een proeftijd van maximaal één jaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3417

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Versloot).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser primair met toepassing van artikel 77, eerste lid, sub j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en subsidiair ontslag verleend met toepassing van artikel 94, eerste lid, sub g, van het Barp wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 4 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke schikking te komen. Eiser heeft de rechtbank bericht dat partijen geen schikking hebben bereikt.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser was sinds 1 oktober 1970 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van operationeel expert. Hij was werkzaam als medewerker van de Calamiteiten Unit Basisteam (CUBT) bij Bureau kwaliteit.
1.2
In 2016 is een strafrechtelijk en een disciplinair onderzoek gestart in verband met het lekken van een interne e-mail naar de lokale Amsterdamse televisiezender AT5. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek is eiser met ingang van 18 augustus 2016 buiten functie gesteld. Op 14 april 2017 is eiser op verzoek van verweerder onderzocht door Psyon in het kader van een psychiatrische expertise, waarvan op 26 juni 2017 een rapport is uitgebracht.
1.3
Bij brief van 17 augustus 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat uit het disciplinair onderzoek is gebleken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 76 van het Barp en is het voornemen kenbaar gemaakt om hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen en subsidiair ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Voorts heeft verweerder op 17 augustus 2017 eiser op grond van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b van het Barp met onmiddellijke ingang geschorst.
1.4
Nadat eiser zijn zienswijze bekend had gemaakt, heeft verweerder uitvoering gegeven aan zijn voornemen en hem bij besluit van 13 november 2017 primair met toepassing van artikel 77, eerste lid, sub j, van het Barp de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en bepaald dat de straf op grond van artikel 82 van het Barp onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd. Subsidiair is eiser ontslag verleend met toepassing van artikel 94, eerste lid, sub g, van het Barp wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit berust op de volgende verwijten: a) het lekken van vertrouwelijke politie informatie en b) het niet transparant verklaren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. In bezwaar heeft Psyon op 1 mei 2018 nog een aanvullende rapportage omtrent eiser uitgebracht.
3. Eiser heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Ten aanzien van het strafontslag
4.1
Eiser heeft erkend dat hij in eerste instantie niet transparant heeft verklaard. Ook heeft hij erkend dat de e-mail van 7 juni 2016 via hem naar AT5 is gelekt. Eiser is echter van mening dat de inhoud van die e-mail niet valt te kwalificeren als vertrouwelijke politie-informatie. Het bericht bevat geen tactische informatie. De afzender van het bericht, te weten [naam 2] , heeft in zijn verklaring van 16 juni 2016 het bericht ook als een algemene
e-mail aangeduid. Verder acht eiser in dit verband van belang het bericht aan een brede groep politiemedewerkers is verzonden en dat onderaan het bericht niet is opgenomen dat het om vertrouwelijke informatie gaat.
4.2
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De e-mail ziet op politiewerkzaamheden en alle informatie over politiewerkzaamheden van welke aard dan ook is in beginsel vertrouwelijk. Dat het voor eiser niet kenbaar was dat het om vertrouwelijke politie-informatie ging, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In de verhoren van eiser bij de politie heeft eiser namelijk verklaard dat hij weet dat een dergelijke e-mail of andere vertrouwelijke informatie niet met anderen mag worden gedeeld, dat je niet zomaar een politiebericht naar de pers kunt sturen en dat de contacten met de pers via de politieleiding gaan. Door de e-mail naar buiten te brengen, is eiser niet zorgvuldig omgegaan met informatie die hij uit hoofde van zijn functie heeft verkregen. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser de aan hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze gedragingen zijn te kwalificeren als plichtsverzuim.
5.1
Eiser betwist dat de gedragingen hem volledig zijn toe te rekenen. Uit de psychiatrische expertise van Psyon blijkt dat de PTSS van invloed is geweest op zijn handelen. In het rapport van Psyon is vermeld dat aannemelijk moet worden geacht dat de PTSS hem kwetsbaar heeft gemaakt voor maladaptief gedrag. Verweerder heeft daar ten onrechte geen belang aan toegekend. Verder heeft verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit verschillende maatstaven gehanteerd bij de vraag naar de toerekenbaarheid.
5.2
Deze rechtbank overweegt als volgt. Voor de toerekenbaarheid van plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155). Uit de expertise van Psyon volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de PTSS-klachten eiser hebben belet zijn wil en handelen in vrijheid te bepalen en de ontoelaatbaarheid van zijn handelen te kunnen inzien. De psychiater heeft weliswaar vastgesteld dat de gedragingen van eiser vanwege de PTSS verklaard kunnen worden, maar dat betekent niet dat eiser de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag niet kon inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. De psychiater vermeldt in zijn rapport van 1 mei 2018 het volgende: “
Vanuit mijn onderzoek zie ik geen duidelijke aanwijzingen dat betrokkene absoluut het ontoelaatbare niet heeft kunnen inzien, nog op enige andere wijze heeft kunnen handelen.
Immers tijdens de gedragingen ontbreekt het aan ernstige psychiatrische symptomen die inzicht in, of de wilsvrijheid tot handelen volledig hinderen”. Eiser is er niet geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Eiser heeft geen nadere medische stukken of een contra-expertise ingebracht, die aanleiding geven tot twijfel aan deze conclusie. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verweten gedragingen eiser kunnen worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd tot het nemen van een disciplinaire maatregel.
6.1
Eiser heeft voorts betoogd dat, als al sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim, verweerder een lichtere straf had moeten opleggen, omdat de PTSS-klachten van invloed zijn geweest op zijn gedrag. Verweerder had daarmee rekening moeten houden. Verder is hierbij van belang dat de gevolgen van het strafontslag voor hem in meerdere opzichten desastreus zijn en dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat gelet op de ernst van het plichtsverzuim de opgelegde straf passend is. Verweerder meent dat de bij eiser vastgestelde beroepsgerelateerde PTSS van belang is bij de vraag naar de toerekenbaarheid, maar niet bij de evenredigheidstoetsing.
6.2
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat de PTSS-klachten eiser niet ontslaan van zijn verantwoordelijkheden en dat hij met zijn handelwijze een ernstige fout heeft gemaakt. Eiser heeft dat ook toegegeven. Dit neemt niet weg dat uit het rapport van Psyon van 26 juni 2017 en uit de diverse verhoren bij de politie van onder meer eiser zelf, zijn echtgenote en zijn collega’s aannemelijk is geworden dat eiser in zijn gedrag is beïnvloed door de PTSS-klachten. Deze PTSS-klachten zijn geleidelijk ontstaan door gebeurtenissen die eiser uit hoofde van zijn werk bij de politie heeft meegemaakt. Uit de stukken komt naar voren dat eiser kampte met veel boosheid en wantrouwen naar zijn werkgever toe. Verder is van belang dat de betreffende e-mail zag op een incident in de buurt, waar eiser jarenlang werkzaam is geweest en, zoals in het rapport van Psyon is vermeld, het horen van dit incident bij eiser zorgde voor een toename van de PTSS-klachten. Daarbij is niet is gebleken dat eiser heeft gehandeld uit eigen gewin, maar uitsluitend heeft gehandeld uit het motief om op te komen voor zijn collega’s. Ook gaat het hier niet om het lekken van informatie naar iemand die daar op enigerlei wijze zijn voordeel mee kon doen. Het lekken van de informatie heeft - weliswaar dankzij het feit dat AT5 het bericht niet verder heeft verspreid – uiteindelijk ook niet geleid tot enige benadeling van de politie. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat eiser gedurende zijn ruim 45-jarig dienstverband bij de politie nimmer eerder in de fout is gegaan, acht de rechtbank het toerekenbare plichtsverzuim in dit geval onvoldoende om een onvoorwaardelijk strafontslag te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
7. Eiser heeft tenslotte nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de stukken van het landelijk strafmaatoverleg te verstrekken. Verweerder heeft advies gevraagd aan het Landelijk Strafmaatoverleg. Geadviseerd werd om eiser onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen. Anders dan eiser stelt, was verweerder niet gehouden stukken hiervan over te leggen, omdat dit advies niet bindend is, niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en uitsluitend bestemd was voor intern beraad. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1379. Dit betoog slaagt niet.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft het onvoorwaardelijk strafontslag, wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat aan eiser een geheel voorwaardelijk strafontslag wordt opgelegd, met een proeftijd van de resterende duur van het dienstverband met een maximum van één jaar na de datum van deze uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank doet een voorwaardelijk ontslag meer recht aan de omstandigheden van dit geval en acht de rechtbank een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar niet onevenredig aan het plichtsverzuim.
Ten aanzien van de schorsing
9.1
Eiser heeft aangevoerd niet in de zien welk belang verweerder had om hem te schorsen. Eiser was immers op dat moment wegens ziekte niet in staat om zijn werkzaamheden te verrichten.
9.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 3 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7366) moet bij gebruikmaking van de bevoegdheid om de ambtenaar bij een voornemen tot disciplinair ontslag te schorsen worden beoordeeld of het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit tot schorsing beschikte over voldoende gronden voor dat ontslagvoornemen.
9.3
Ten tijde van het uitbrengen van het strafvoornemen beschikte verweerder naar het oordeel van de rechtbank over voldoende gegevens met betrekking tot de eiser verweten gedragingen. Er was toen sprake van een concrete verdenking van plichtsverzuim, waardoor aan de integriteit van eiser moest worden getwijfeld en het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen was geschaad. Verweerder heeft op die grond redelijkerwijs kunnen menen dat het niet aanvaardbaar was dat eiser zijn werkzaamheden op enig moment weer zou gaan verrichten. Dat eiser op het moment van de schorsing daartoe wegens ziekte niet in staat was, neemt niet weg dat hij mogelijk daartoe op een later moment wel in staat zou zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder in redelijkheid de onderhavige ordemaatregel heeft kunnen opleggen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft het onvoorwaardelijk strafontslag;
- herroept het primaire besluit in zoverre en legt aan eiser de disciplinaire straf op van ontslag, onder de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd als eiser zich gedurende de resterende duur van het dienstverband met een maximum van één jaar na de datum van deze uitspraak niet opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk of enig ander ernstig plichtsverzuim;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 170,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzitter, en mr. A. Buiskool en mr. A. Bouteibi, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.