6.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting op het bestreden besluit, op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bomen geen natuurwaarde hebben als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. Dat de Beleidsregel invulling geeft aan het begrip ‘natuurwaarde’ volgt de rechtbank niet. Uit de Groenstructuurvisie noch de Beleidsregel blijkt dat het de bedoeling is geweest om met de Beleidsregel nadere invulling te geven aan het begrip ‘natuurwaarde’. Bovendien heeft de bepleite invulling van de weigeringsgrond onvoldoende onderscheidend vermogen indien elke boom waar een kapvergunning voor wordt aangemerkt verondersteld wordt natuurwaarde te hebben.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de bomen, niet zijnde de kastanjeboom, geen waarde hebben voor de leefbaarheid als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder f, van de APV. Zoals ter zitting besproken ziet deze weigeringsgrond op waarde van de leefbaarheid van de houtopstand en niet van de leefomgeving. Met het betoog dat de bomen van belang zijn voor de leefbaarheid van de wijk ‘het Kalf’ heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder f, van de APV, omdat dit betoog niet ziet op de waarde van de leefbaarheid van de houtopstand. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Nu de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder a en f, van de APV zich niet voordoen en evenmin is gebleken van andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, van de APV voordoen, kon verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de 271 bomen, niet zijnde de kastanjeboom, niet weigeren en was hij derhalve gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Dat dit in dit geval betekent dat ook gezonde bomen worden gekapt, maakt dat niet anders. Voor een door verzoekster gewenste belangenafweging is geen plaats. Aan de belangen van verzoekster bij het behoud van de bomen kan daarom niet aan worden toegekomen. Aan de overige beroepsgronden met betrekking tot deze bomen wordt ook niet toegekomen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat op het kappen van de kastanjeboom wel een weigeringsgrond van toepassing is.
9. De rechtbank overweegt dat het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand indien sprake is van een weigeringsgrond, blijkens de bewoordingen van artikel 4:11, derde lid, van de APV een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de kastanjeboom heeft kunnen komen.