ECLI:NL:RBNHO:2019:4225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1587
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor het kappen en herplanten van bomen in Zaandam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor het kappen en herplanten van 272 bomen in de Beken en Merenbuurt te Zaandam. De gemeente Zaanstad had op 25 september 2018 een omgevingsvergunning verleend aan een derde-partij voor het kappen van deze bomen, wat leidde tot bezwaar van de verzoekster. De verzoekster stelde dat er weigeringsgronden van toepassing waren op de bomen, met name op basis van de natuurwaarde en de waarde voor de leefbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich op het standpunt had kunnen stellen dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren op de 271 bomen, met uitzondering van de kastanjeboom, die wel onder een weigeringsgrond viel. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de gemeente bij het kappen van de bomen voor de aanleg van een nieuw riool en de herinrichting van de wijk zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekster bij het behoud van de bomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1587 en HAA 19/1550
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigden: mr. M.C. Jonkman en mr. A.M.T. Wezel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: F. Oussouma, mr. ing. H.B.G. Reuver, ing. J. Koppen en mr. F. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
gemeente Zaanstad, te Zaandam.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het kappen en herplanten van 272 bomen in de Beken en Merenbuurt te Zaandam.
Bij besluit van 27 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de
voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Verweerder heeft verklaard dat hij wil beginnen met het vellen van de houtopstand nadat uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter. Gelet op de geplande werkzaamheden en de onomkeerbaarheid van de kap is er voldoende spoedeisend belang.
2. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Derde-partij heeft op 14 augustus 2018 een aanvraag bij verweerder ingediend om een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen van een houtopstand ter realisatie van het kappen van 272 bomen in de Beken en Merenbuurt en het herplanten van 204 bomen binnen Beken en Merenbuurt en 68 bomen in overige delen van het Kalf of Jagerspad. Derde-partij wil het project realiseren ten behoeve van het vervangen van de riolering en de herinrichting van de wijk.
4.1
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
4.2
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad 2013 (APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst, of die zich bevinden op een openbare plaats.
Op grond van artikel 4:11, derde lid van de APV kan in afwijking van artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Op 24 september 2009 is het door de gemeenteraad vastgestelde “Bomenbeleidsplan april 2009” (het Bomenbeleidsplan) in werking getreden. In paragraaf 1.5 van het Bomenbeleidsplan is opgenomen dat in de bijbehorende bijlage 2 de “Beleidsregel verlening kapvergunningen” (de Beleidsregel) is neergelegd. Deze beleidsregel stelt een kader voor het al dan niet verlenen van een kapvergunning van bomen op een openbare standplaats en van particuliere waardevolle bomen als gevolg van de overlast en de waardevolheid van een boom.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van verzoekster ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van de 272 bomen slechts één boom een behoudenswaardige boom is, de kastanjeboom tegenover de flat Bergumermeer 26-51, waar een weigeringsgrond artikel 4:11, derde lid, van de APV van toepassing is. Voor de overige bomen doet zich geen weigeringsgrond voor als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, van de APV. Verweerder was derhalve gehouden om voor de overige 271 bomen een kapvergunning te verlenen. Het kappen van de bomen is voorts noodzakelijk vanwege de aanleg van een nieuw riool en de herinrichting van de openbare ruimte. Met betrekking tot de behoudenswaardige kastanjeboom stelt verweerder dat het maatschappelijk belang van de rioolwerkzaamheden en de herinrichting van de wijk zwaarder weegt dan de instandhouding van de boom. Verder past de kap van de kastanjeboom in de door verweerder in april 2014 vastgestelde “Groenstructuurvisie Kalf” (de Groenstructuurvisie).
6.1
Verzoekster betoogt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn op de 271 bomen, niet zijnde de kastanjeboom (de bomen). Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder a en f, van de APV op het project van toepassing zijn. Verzoekster heeft aangevoerd dat bij gebrek aan een definitie van het begrip ‘natuurwaarde’ in de APV elke boom waar een kapvergunning voor is aangevraagd getoetst moet worden aan de Beleidsregel om te bepalen of sprake is van ‘natuurwaarde’. Voor enkele bomen geldt de situatie ‘overlast door wortelopdruk’ die is opgenomen in de Beleidsregel. Aangezien verweerder niet heeft onderzocht of curatieve maatregelen kunnen worden toegepast, is de weigeringsgrond ‘de natuurwaarde van de houtopstand’ op de bomen van toepassing die overlast geven door wortelopdruk. Voorts is de weigeringsgrond ‘de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand’ van toepassing, omdat de bomen een luchtzuiverende werking hebben en van belang zijn voor de leefomgeving van de wijk ‘het Kalf’.
6.2
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen weigeringsgrond van toepassing is op de bomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de weigeringsgrond ‘de natuurwaarde van de houtopstand’ in dit geval niet van toepassing is, omdat de bomen op zichzelf geen natuurwaarde hebben. Verweerder heeft hierbij betrokken dat geen sprake is van rijen bomen waar vleermuizen foerageren of bomen waar beschermde vogels broeden.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting op het bestreden besluit, op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bomen geen natuurwaarde hebben als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. Dat de Beleidsregel invulling geeft aan het begrip ‘natuurwaarde’ volgt de rechtbank niet. Uit de Groenstructuurvisie noch de Beleidsregel blijkt dat het de bedoeling is geweest om met de Beleidsregel nadere invulling te geven aan het begrip ‘natuurwaarde’. Bovendien heeft de bepleite invulling van de weigeringsgrond onvoldoende onderscheidend vermogen indien elke boom waar een kapvergunning voor wordt aangemerkt verondersteld wordt natuurwaarde te hebben.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de bomen, niet zijnde de kastanjeboom, geen waarde hebben voor de leefbaarheid als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder f, van de APV. Zoals ter zitting besproken ziet deze weigeringsgrond op waarde van de leefbaarheid van de houtopstand en niet van de leefomgeving. Met het betoog dat de bomen van belang zijn voor de leefbaarheid van de wijk ‘het Kalf’ heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder f, van de APV, omdat dit betoog niet ziet op de waarde van de leefbaarheid van de houtopstand. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Nu de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, aanhef en onder a en f, van de APV zich niet voordoen en evenmin is gebleken van andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:11, derde lid, van de APV voordoen, kon verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de 271 bomen, niet zijnde de kastanjeboom, niet weigeren en was hij derhalve gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Dat dit in dit geval betekent dat ook gezonde bomen worden gekapt, maakt dat niet anders. Voor een door verzoekster gewenste belangenafweging is geen plaats. Aan de belangen van verzoekster bij het behoud van de bomen kan daarom niet aan worden toegekomen. Aan de overige beroepsgronden met betrekking tot deze bomen wordt ook niet toegekomen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat op het kappen van de kastanjeboom wel een weigeringsgrond van toepassing is.
9. De rechtbank overweegt dat het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand indien sprake is van een weigeringsgrond, blijkens de bewoordingen van artikel 4:11, derde lid, van de APV een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de kastanjeboom heeft kunnen komen.
10.1
Verzoekster betoogt dat verweerder de kapvergunning in strijd met de Beleidsregel heeft verleend. In de Beleidsregel zijn een aantal omstandigheden opgenomen op grond waarvan het is toegestaan een kapvergunning te verlenen. Aangezien geen van deze omstandigheden van toepassing zijn op de kastanjeboom kon verweerder daarvoor geen kapvergunning verlenen.
10.2
Verweerder erkent dat geen van de omstandigheden die zijn opgenomen in de Beleidsregel waarbij het vellen van bomen is toegestaan in het onderhavige geval van toepassing is, maar heeft ter motivering van de verlening van de kapvergunning verwezen naar de Groenstructuurvisie waarin het belang van de aanleg van de riolering en de herinrichting van het groen in de wijk ‘het Kalf’ is uiteengezet. Voorts is de kap van de kastanjeboom noodzakelijk om het riool te kunnen vervangen, omdat het niet mogelijk is om het riool om de kastanjeboom heen aan te leggen.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van het vervangen van de riolering en de herinrichting van de groenstructuur in de wijk ‘het Kalf’ zwaarder mag wegen dan het belang van verzoekster bij behoud van de kastanjeboom. Dat de Beleidsregel in onderhavige situatie niet voorziet in beleid op grond waarvan kan worden bepaald of kap is toegestaan, is geen omstandigheid op grond waarvan verweerder de kapvergunning voor de kastanjeboom had moeten weigeren. Verweerder heeft voor het belang van de kap van de kastanjeboom in aanvulling op de Beleidsregel verwezen naar de Groenstructuurvisie. In de Groenstructuurvisie is gemotiveerd beschreven dat het vervangen van de riolering is gekoppeld aan het opstellen van de Groenstructuurvisie en het ontwerp voor de openbare ruimte om de werkzaamheden efficiënt en zorgvuldig te combineren. De Groenstructuurvisie komt de rechtbank niet onredelijk voor. Verweerder heeft met de motivering in het bestreden besluit en de verwijzing naar de Groenstructuurvisie in voldoende mate aangegeven dat de kap van de kastanjeboom noodzakelijk is voor de aanleg van de riolering en de herinrichting van de wijk ‘het Kalf’. De rechtbank overweegt dat verweerder derhalve in redelijkheid de kapvergunning voor de kastanjeboom heeft kunnen verlenen. Wat verzoekster verder tegen verlening van de kapvergunning voor de kastanjeboom is aangevoerd doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
11.1
Verzoekster betoogt ten slotte dat zij in strijd met artikel 7:9 van de Awb niet heeft kunnen reageren op de bomenlijst die op de hoorzitting aan haar is verstrekt.
11.2
Op grond van artikel 7:9 van de Awb wordt wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
11.3
De rechtbank overweegt dat geen sprake is van strijd met artikel 7:9 van de Awb, omdat de Bomenlijst tijdens de hoorzitting aan verzoekster is verstrekt en niet pas daarna. Verzoekster is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om haar reactie te geven op de Bomenlijst. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, zodat de voorzieningenrechter het daartoe strekkende verzoek afwijst.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.