ECLI:NL:RBNHO:2019:4701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
19/1718
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom voor gebruik bedrijfspand als woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, dat hem gelastte het gebruik van een bedrijfspand als woning te beëindigen. Dit besluit was genomen op 4 september 2018 en hield in dat verzoeker binnen drie maanden moest stoppen met het gebruik van het pand als woning, met een dwangsom van € 1.500,- per week bij overtreding, tot een maximum van € 15.000,-. Na een verlenging van de begunstigingstermijn en een eerdere niet-ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening, heeft verzoeker opnieuw een verzoek ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 14 mei 2019 besloten om de besluitvorming te schorsen totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker en zijn gezin om in het pand te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de gemeente om handhaving te effectueren. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1718
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Smit),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigde: mr. B. van Yperen en mr. B. Biersteker).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om het gebruik van het bedrijfspand aan de [adres] (het pand) als woning binnen drie maanden na dagtekening van het besluit te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,-.
Bij brief van 27 november 2018 heeft verweerder de begunstigingtermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 9 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 februari 2019 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bij uitspraak van 15 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van griffierecht.
Bij brief van 18 april 2019 heeft verzoeker de voorzieningenrechter opnieuw gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 23 april 2019 heeft verweerder besloten de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn te verlenen totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft de raad van de gemeente Hollands Kroon gevraagd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat op zijn perceel een aanduiding bedrijfswoning wordt gelegd. De raad heeft het verzoek behandeld tijdens de vergadering van 25 april 2019 en besloten verweerder op te dragen met verzoeker in gesprek te gaan over mogelijke oplossingen. De raad heeft het besluit op de aanvraag – met toestemming van verzoeker – in afwachting van de uitkomst van het overleg aangehouden. Vervolgens is, namens verweerder, de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Hollands Kroon met verzoeker en diens gemachtigde in gesprek getreden. Er heeft op 1 mei 2019 een gesprek plaatsgehad waarbij verzoeker in de gelegenheid is gesteld om een van de door hem aangedragen oplossingen uiterlijk op 22 mei 2019 nader te onderbouwen.
3. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de gemeenteraad en – in de persoon van de verantwoordelijk wethouder – formeel in gesprek is getreden met verzoeker aanleiding zowel het bestreden als het primaire besluit te schorsen. De schorsing duurt totdat op het beroep is beslist.
Bij die beslissing heeft de voorzieningenrechter betrokken dat het belang van verweerder op dit moment te handhaven niet zo zwaar weegt als het belang van verzoeker en zijn gezin om in afwachting van de uitkomst van de gespreken met het college niet te hoeven verhuizen. De stelling van verweerder dat de uitkomst van de gesprekken niet kan/zal zijn dat niet meer wordt gehandhaafd doet daar niet aan af. Verweerder zou de handhaving in dat geval namelijk op een later moment weer kunnen oppakken.
Bovendien is de rechtbank niet gebleken van concrete belangen van derden bij handhaving. Zo is niet gesteld dat de bewoning zorgt voor overlast, noch dat sprake is van een actuele beperking in het gebruik van omliggende percelen.
4. Verweerder heeft de voorzieningenrechter gevraagd direct uitspraak te doen op het beroep. De voorzieningenrechter ziet daartoe geen aanleiding. Op dit moment vindt formeel overleg plaats tussen partijen. Dat overleg kan mogelijk informatie opleveren die van belang is bij de beoordeling van het beroep.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,00,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.