ECLI:NL:RBNHO:2019:4786

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5240
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om haar Ziektewet-uitkering per 19 juni 2018 te beëindigen. Dit besluit volgde op een eerstejaars beoordeling, waarbij de verzekeringsarts had vastgesteld dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen in verschillende functies, ondanks haar medische klachten.

Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen in verband met zwangerschapsklachten en later bevallingsklachten, maar na de beoordeling door de verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij geschikt was voor diverse functies in de arbeidsmarkt. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het UWV was aangenomen. Tijdens de zitting op 3 mei 2019 heeft eiseres haar standpunt toegelicht en medische verklaringen overgelegd die haar klachten onderbouwden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de medische rapportages zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het UWV terecht had besloten haar uitkering te beëindigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: M Selmani),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Jhiditouzani).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 19 juni 2018.
Bij besluit van 23 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, tevens de echtgenoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is in de periode van 1 september 2015 tot 30 april 2016 werkzaam geweest als productiemedewerker bij Kennemer Bax. Na beëindiging van haar dienstverband is aan eiseres tot en met 30 juni 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Aansluitend is bij besluit van 19 juli 2016 aan eiseres per 11 juli 2016 een uitkering toegekend op grond van de ZW in verband met zwangerschapsklachten. Bij besluit van 18 januari 2017 is aan eiseres vervolgens een uitkering toegekend op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) over de periode van 20 januari 2017 tot 12 mei 2017 in verband met haar zwangerschap. Bij besluit van 7 juli 2017 is aan eiseres per 12 mei 2017 een ZW-uitkering toegekend in verband met bevallingsklachten en medische klachten ten gevolge van een aanrijding op 9 januari 2017 (in de laatste maand van haar zwangerschap). In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2018 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in haar rapport van 17 mei 2018 naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% (99,42%) van haar maatmanloon kan verdienen in de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), wikkelaar (SBC-code 267053), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). De ZW-uitkering van eiseres is daarom beëindigd per 19 juni 2018.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres en de daarbij overgelegde medische bewijsstukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 19 oktober 2018 de FML gewijzigd en verdergaande lichamelijke beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen dan in de eerdere FML van 12 april 2018 het geval was. Eiseres wordt nu in staat geacht maximaal een half uur aaneengesloten te kunnen staan en niet meer gewicht te kunnen tillen/dragen dan vijf kilogram. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 22 oktober 2018 hierop geconcludeerd dat eiseres nog steeds geschikt is voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). Dit betekent dat eiseres nog altijd meer dan 65% (nog steeds 99,42%), van haar maatmanloon kan verdienen. Haar bezwaar is daarom door verweerder ongegrond verklaard en de beëindiging van haar ZW-uitkering is gehandhaafd.
3. Eiseres handhaaft in beroep haar stelling dat zij verdergaand beperkt is dan door verweerder is aangenomen en dat zij daarom ook de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Sinds zij is aangereden op 9 januari 2017, in de negende maand van haar zwangerschap, staat de wereld van eiseres op haar kop. Sinds het ongeluk heeft eiseres namelijk hoofdpijn, nekpijn, rugpijn, pijn aan de rechterschouder tot aan haar onderarm en last van duizeligheid. Hier zijn de bevallingsklachten nog bovenop gekomen. De medische klachten zijn ook erkend door het Spaarne Gasthuis in Hoofddorp maar toch geeft het UWV niet thuis. Eiseres vindt dit des te kwalijker omdat zij zo snel mogelijk wil terugkeren in de maatschappij. Om dit voor elkaar te krijgen ontvangt eiseres nu ook therapie. Deze heeft er tot nu toe nog niet voor gezorgd dat eiseres volledig hersteld is. Al deze tijd is eiseres daarom ook gedwongen (huishoudelijke) hulp in te schakelen om het gezin draaiende te houden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep nog een tweetal verklaringen overgelegd van behandelende artsen. Een verklaring van mevrouw [naam 1] , manueel therapeut, van 12 november 2018 en een verklaring van mevrouw [naam 2] , revalidatiearts, van 16 november 2018. Beide verklaringen beschrijven de aanhoudende fysieke klachten van eiseres na het ongeval en beiden achten de belastbaarheid van eiseres laag. De revalidatiearts vermoedt daarbij tevens een component van een post traumatisch stress stoornis (PTSS) en verzoekt de huisarts om eiseres door te verwijzen voor EMDR behandeling. Verder heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting nog aangevoerd dat zij het medisch dossier van verweerder pas na het nemen van het primaire besluit hebben gekregen. Eiseres vindt deze handelswijze onzorgvuldig.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd op het standpunt van eiseres en tevens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd een reactie te geven op de in beroep overgelegde medische verklaringen. In haar reactie van 1 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de verklaringen niet leiden tot een ander oordeel over de belastbaarheid van eiseres. Hiertoe verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het eerdere medische rapport bezwaar en beroep, waarin de fysieke klachten en daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen zijn onderkend. In aanvulling daarop geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat het PTSS vermoeden ten tijde van de besluitvorming weliswaar nog niet was uitgesproken, maar dat niettemin in de FML bezwaar en beroep al beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren waren aangenomen. Volgens de verzekeringsarts is hiermee al in voldoende mate rekening gehouden met eventuele PTSS beperkingen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
5.2.
De rechtbank moet beoordelen of het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is en of zij inzichtelijk hebben gemotiveerd dat eiseres geschikt is voor de functies die zijn geselecteerd in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. Als dit het geval is, dan komt aan het rapport van een verzekeringsarts bijzondere waarde toe. Dit betekent dat verweerder het bestreden besluit op deze rapporten mag baseren. Eiseres kan proberen aan te tonen dat het rapport van de verzekeringsartsen niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig. Zij hebben eiseres onderzocht tijdens het spreekuur en hebben alle dossiergegevens bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook kennis genomen van de in bezwaar en in beroep overgelegde medische informatie. Uit de rapportages blijkt verder dat de verzekeringsartsen alle lichamelijke en psychische klachten en diagnoses die eiseres naar voren heeft gebracht op duidelijke wijze hebben betrokken bij de beoordeling. Dat eiseres het medisch dossier van verweerder pas in bezwaar heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel over de zorgvuldigheid van de procedure nu eiseres het medisch dossier in bezwaar alsnog heeft ontvangen en in bezwaar alles naar voren heeft kunnen brengen wat zij naar voren wilde brengen.
5.4.
De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Er zijn uitgebreide beperkingen aangenomen op statische houdingen en dynamische handelingen. De verzekeringsartsen hebben daarmee erkend dat eiseres aanzienlijke beperkingen heeft op deze gebieden, maar zij zien geen aanleiding verdergaande beperkingen aan te nemen dan zij hebben gedaan. Uit de door eiseres overgelegde medische informatie kan niet worden opgemaakt dat deze conclusies onjuist zijn. Er is daarnaast door de verzekeringsarts bezwaar en beroep een reactie gegeven op de mogelijke psychische problemen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is deze reactie in het licht van de thans beschikbare stukken voldoende. Er is namelijk geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat eiseres daadwerkelijk gediagnosticeerd is met PTSS en dat zij daarvoor behandeling behoeft. Evenmin is er een medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de eventuele PTSS van invloed is op het arbeidsvermogen van eiseres en in welke mate dat dan het geval zou zijn. Ter zitting is verder desgevraagd door eiseres en haar gemachtigde aangegeven dat eiseres op een wachtlijst staat voor behandeling door een psycholoog. Er is op dit moment (nog) geen diagnose gesteld en er vindt ook (nog) geen behandeling plaats voor PTSS.
5.5.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank daarom uit van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Dit betekent dat eiseres geschikt is voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). Dit houdt dan in dat eiseres nog steeds geacht wordt meer dan 65% van haar maatmanloon te kunnen verdienen.
6. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiseres daarom terecht beëindigd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.