ECLI:NL:RBNHO:2019:4869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1624
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en onvoldoende motivering van psychiater

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit tot ongeldigverklaring was genomen op basis van een onderzoek naar alcoholmisbruik, uitgevoerd door psychiater N. Gerrits-Bayat. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij haar rijbewijs nodig had voor haar agrarische werkzaamheden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportage van de psychiater onvoldoende gemotiveerd was. De psychiater had de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld op basis van anamnese en het feit dat verzoekster haar rijbewijs nodig had voor haar werk. De voorzieningenrechter vond dat deze laatste factor op zichzelf niet onderscheidend was en dat er onvoldoende bewijs was dat de psychiater de context van het alcoholgebruik van verzoekster had onderzocht. Bovendien was er geen afdoende motivering gegeven voor de diagnose alcoholmisbruik, wat leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en schorste de ongeldigverklaring van het rijbewijs tot zes weken na de beslissing op het beroep. Dit betekende dat verzoekster tijdelijk weer gebruik mocht maken van haar rijbewijs. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1624
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoekster met ingang van 12 maart 2019 ongeldig verklaard.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 15 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Het ingediende verzoek om voorlopige voorziening wordt daarmee gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Verzoekster is tezamen met haar moeder verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voor het wettelijk kader verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak.
3.1
Naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 van 26 september 2018 heeft verweerder verzoekster bij besluit van 4 oktober 2018 een onderzoek naar diens alcoholgebruik opgelegd. Aan de mededeling is ten grondslag gelegd dat verzoekster, blijkens informatie van de politie eenheid Noord-Holland, in de nacht van 23 september 2018 is aangehouden als bestuurder van een auto, waarbij bij haar een adem- en bloedalcoholgehalte is geconstateerd van 600 ug/l, wat overeen komt met 1,38 promille. Verzoekster is beginnend bestuurder.
3.2
Het onderzoek naar verzoeksters alcoholgebruik heeft plaatsgevonden op 24 november 2018 en is uitgevoerd door N. Gerrits-Bayat, psychiater. Dit onderzoek bestond uit een anamnese, een lichamelijk en psychisch onderzoek alsmede een laboratoriumonderzoek.
3.3
In het verslag van bevindingen, gedateerd 25 januari 2019, concludeert de psychiater dat bij verzoekster sprake is van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. De psychiater heeft die conclusie in de eerste plaats gebaseerd op het feit dat verzoekster het rijbewijs nodig heeft voor haar werk en dat zij door te rijden onder invloed aldus problemen riskeerde met betrekking tot het werk. Voorts is aan de diagnose ten grondslag gelegd dat verzoekster desgevraagd heeft aangegeven dat zij in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanhouding eerst na meer dan 3 alcoholische eenheden (AE) een effect merkte, hetgeen duidt op een verhoogde tolerantie. Verder heeft verzoekster verklaard dat zij in het jaar voorafgaande aan de aanhouding minimaal één dag per 2 weken minstens 10 AE per dag dronk, hetgeen een aanwijzing is voor alcoholmisbruik. Het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, alsmede het laboratoriumonderzoek toonde geen afwijkingen.
3.4
Op basis van de bevindingen van de psychiater heeft verweerder het rijbewijs van verzoekster bij het primaire besluit ongeldig verklaard.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat in deze uitspraak alleen het verzoek om voorlopige voorziening wordt beoordeeld, en dat niet onmiddellijk uitspraak wordt gedaan op het beroep. Redengevend hiervoor is dat kort voor de zitting inzake het verzoek om een voorlopige voorziening een beslissing op bezwaar is genomen. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld en ook een contra-expertise ingebracht van psychiater M.R.A. Santana. Het ligt op de weg van verweerder om de psychiater op deze contra-expertise te laten reageren, alvorens uitspraak wordt gedaan op het beroep.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:277), bestaat er in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik (in ruime zin) is gesteld, voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarnaast is het niet aan verweerder en niet aan de voorzieningenrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009: BJ3386), kan verder worden afgeleid dat in ieder geval relevante, ondersteunende elementen nodig zijn voor de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin.
5.2
Verzoekster bestrijdt het rapport van de psychiater dat door verweerder aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd en stelt dat de bevindingen de conclusie van alcoholmisbruik in ruime zin niet kunnen dragen. Zij voert aan dat antwoorden over haar alcoholgebruik en het bemerken van het effect van alcohol verkeerd zijn begrepen dan wel onjuist zijn genoteerd. Tijdens het onderzoek heeft zij niet direct antwoord kunnen geven op de vraag naar haar normale alcoholgebruik. De arts heeft haar antwoorden voorgelegd, waarvan verzoekster heeft aangegeven dat dat wel zou kunnen kloppen. Die nuance is niet terug te vinden in het rapport, aldus verzoekster. Dat zij in de periode voorafgaande aan de aanhouding eens per twee weken zo’n 10 AE zou drinken, is onjuist volgens verzoekster. Dit moet eerder 10 AE per maand zijn. Bovendien heeft de psychiater niet doorgevraagd naar de context van dit alcoholgebruik en het tijdsbestek waarbinnen de 10 AE worden genuttigd, dat zich meestal uitstrekt vanaf het einde van de middag tot het begin van de nacht, waarbij eiseres tussendoor ook water en frisdrank drinkt. Op zichzelf kan dit bovendien volgens verzoekster niet als een aanwijzing voor alcoholmisbruik in ruime zin worden beschouwd en zijn er ook geen ondersteunende elementen te vinden in het rapport die wijzen op ‘binge-drinking’. Verder was onduidelijk wat de psychiater bedoelde met ‘het effect van alcohol’. Daardoor is in het rapport opgetekend dat verzoekster het effect van alcohol merkt na drie AE, terwijl dat eigenlijk al eerder is. Bovendien geldt dat dit pas een aanwijzing kan zijn voor tolerantie, wanneer iemand vier of meer AE heeft gedronken voor hij het effect van alcohol bemerkt. Ten onrechte heeft de psychiater dan ook tolerantie aangenomen op basis van deze bevinding, aldus verzoekster. Voorts is het feit dat verzoekster haar rijbewijs nodig heeft voor het werk onvoldoende onderscheidend om als ondersteunend element te kunnen worden aangemerkt voor de diagnose. In dit kader heeft zij verwezen naar diverse jurisprudentie van de Afdeling.
5.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van de psychiater op basis van zorgvuldig onderzoek tot stand is gekomen en aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de psychiater zaken onjuist heeft vermeld in het rapport en bovendien heeft zij er baat bij om haar verklaringen in haar voordeel te wijzigen, nu de consequenties van die verklaringen haar duidelijk zijn geworden. Dat verzoekster de vraag naar moment van bemerken van het effect van alcohol niet goed begreep, blijkt niet uit het rapport. De psychiater heeft bovendien duidelijk gevraagd wanneer zij zich aangeschoten of dronken voelde. Verweerder betwist dat het onderzoek is afgeraffeld. Het is aan de psychiater om op basis van zijn specialisme het onderzoek naar eigen inzicht in te richten en aan alle onderdelen van het onderzoek is aandacht besteed. Op de gronden over binge-drinking gaat verweerder niet in, omdat dit niet aan de diagnose ten grondslag is gelegd. Tot slot stelt verweerder dat gelet op Afdelingsjurisprudentie voor de diagnose van alcoholmisbruik niet noodzakelijk is dat sprake is van afwijkingen in het bloedonderzoek.
5.4
In de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339) heeft de Afdeling een deskundige ingeschakeld teneinde in algemene zin meer inzicht te krijgen in de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Daaruit volgt, voor zover hier relevant, dat ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ een beschrijvende diagnose is waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Deze diagnose kan volgens de deskundige alleen worden verkregen met de hulp van meerdere, indirecte aanwijzingen, omdat de betrouwbaarheid van anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is. De bijkomende kenmerken die de diagnose ondersteunen kunnen volgens de deskundige onder meer zijn de omstandigheden van de aanhouding, het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol, afwijkende bloedwaarden die zich voordoen bij mensen met een chronisch hoge consumptie en lichamelijke afwijkingen die zich voordoen bij chronisch overmatig alcoholgebruik. De diagnose kan volgens de deskundige niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Observaties van de politie die in het proces-verbaal van de aanhouding zijn neergelegd en contextuele zaken die daarin zijn genoteerd kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Als het labonderzoek geen afwijkende resultaten geeft, kan de diagnose toch worden gesteld als er meerdere aanwijzingen uit het onderzoek naar voren komen die de diagnose waarschijnlijker maken. Daarbij is ook van belang dat de keuring en het bloedonderzoek meestal pas enkele maanden na de aanhouding plaatsvinden en afwijking in het bloed meestal na drie weken van abstinentie zijn verdwenen. Voorts kan aan de hand van de ‘Level of response to alcohol’ (LRA) de aan- of afwezigheid van tolerantie worden vastgesteld. Aan betrokkene wordt de vraag gesteld na hoeveel alcoholische eenheden deze een effect merkt. Een LRA van 4 of meer wijst op tolerantie.
5.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat de psychiater de diagnose van alcoholmisbruik in ruime zin met name heeft gesteld aan de hand van de anamnese, namelijk het moment van bemerken van het effect van alcohol en het normale alcoholpatroon in het jaar voorafgaande aan de aanhouding. Voorts is een aanwijzing voor deze diagnose gevonden in het feit dat verzoekster het rijbewijs voor haar werk nodig heeft. Dit laatste punt acht de voorzieningenrechter op zichzelf bezien geen onderscheidende factor. Immers geldt voor iedereen die zijn rijbewijs nodig heeft voor het werk en onder invloed van alcohol aan het verkeer deelneemt dat hij problemen met het werk riskeert. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat juist onder invloed van alcohol het verantwoordelijkheidsbesef afneemt. De voorzieningenrechter acht dan ook vooralsnog onvoldoende gemotiveerd op welke wijze dit aspect in dit specifieke geval, al dan niet bezien in samenhang met andere aanwijzingen, duidt op alcoholmisbruik.
Voorts is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de rapportage van de psychiater onvoldoende blijk geeft van welke vragen zijn gesteld, hoe de vragen zijn gesteld, of is doorgevraagd naar aanleiding van een verkregen antwoord en of vragen eventueel desgevraagd zijn verduidelijkt. Daarom blijft vooralsnog onduidelijk hoe verzoekster is gevraagd wanneer zij een effect van alcohol bemerkte en of de vraagstelling op haar verzoek is toegelicht. Dit is temeer relevant, omdat uit de uitspraak van de Afdeling genoemd onder rechtsoverweging 5.4 volgt dat een LRA van 4 of meer AE duidt op tolerantie. Het lag daarom op de weg van de psychiater om door te vragen op het antwoord van verzoekster “na 3 AE”, en na te gaan of verzoekster daarmee bedoelde bij de derde AE of na meer dan drie AE.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangegeven dat voor het aspect tolerantie ook meeweegt dat uit de rapportage blijkt dat verzoekster met een verhoogd promillage meer dan 3 kilometer heeft gereden. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin voorshands niet. Weliswaar is bij de vragen behorend bij de DSM-IV-TR criteria onder 3.2.2.1 van het rapport achter “Betrokkene reed (t.t.v. de laatste aanhouding) met een verhoogd promillage een flinke afstand (>3 km)” het antwoord “ja” vermeld, maar deze bevinding komt vervolgens geenszins meer terug in de rapportage en ook in de psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing is dit niet als bevinding opgenomen. Vooralsnog moet het er dan ook voor worden gehouden dat de psychiater dit niet aan de diagnose ten grondslag heeft gelegd.
Tot slot is ook ten aanzien van het gestelde normale alcoholgebruik blijkens de rapportage niet doorgevraagd naar de context of het tijdsbestek waarbinnen dat gebruik plaatsvindt. Dat het normale alcoholgebruik - als al moet worden uitgegaan van de juistheid van het antwoord van verzoekster daarop, zijnde één keer per twee weken 10 AE op een dag - op zichzelf een aanwijzing vormt voor alcoholmisbruik, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toegelicht. Er wordt enkel gesteld dat dit gebruik een aanwijzing is voor alcoholmisbruik, terwijl ook hier ten aanzien van de vraagstelling en de context van de antwoorden deugdelijke verslaglegging ontbreekt. De omstandigheid dat het hier gaat om een standaardrapport en weinig tijd beschikbaar is per keuring ligt in het domein van verweerder en kan niet ten nadele van verzoekster worden opgeworpen.
6. Gelet hierop is vooralsnog geen afdoende motivering gegeven voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde conclusie dat bij verzoekster sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin en is de rapportage aldus onvoldoende concludent. Daarmee kleeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De mogelijkheid bestaat nog wel dat de rechtsgevolgen in stand zullen worden gelaten, wanneer het motiveringsgebrek dat naar voorlopig oordeel aan het bestreden besluit kleeft hangende beroep wordt hersteld. Hiervoor is een nadere motivering van de psychiater nodig op de hierboven genoemde punten en op de contra-expertise van Santana. Nu de voorzieningenrechter hierop niet vooruit kan lopen en het beroep zoals onder rechtsoverweging 4 is toegelicht niet kan worden kortgesloten, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging.
7.1
Verzoekster heeft belang bij schorsing van het bestreden besluit, omdat zij het rijbewijs nodig heeft voor het uitvoeren van agrarische werkzaamheden voor haar eigen bedrijf. Dit betreft een bedrijf in de teelt en oogst van bloembollen en beschikt over gronden verspreid over het eiland. Verzoekster rijdt daarbij op de trekker, ook over de openbare weg. Nu het bloembollenseizoen is aangevangen is het belang dat verzoekster gebruik kan maken van haar rijbewijs des te groter. Verweerder heeft belang bij de uitvoering van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoekster in het kader van de verkeersveiligheid.
7.2
Nu nog niet vaststaat dat de verkeersveiligheid in geding is en de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoekster verstrekkende gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval het belang van verzoekster, om op korte termijn over haar rijbewijs te kunnen beschikken, zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij het in stand laten van de ongeldigverklaring. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen en het bestreden besluit, dat strekt tot instandlating van de ongeldigverklaring van het rijbewijs, schorsen tot zes weken na de beslissing op het beroep. Dit betekent dat verzoekster (tot die tijd) weer gebruik mag maken van haar rijbewijs.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: wettelijk kader

Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene: niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In de bijlage bij de Regeling is in hoofdstuk 8: "Psychiatrische stoornissen" in paragraaf 8.8. "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", het volgende vermeld: "Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."