In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Eiseres, [X] B.V., had verzocht om herziening van twee catch-allbeschikkingen die haar verboden om zonder vergunning bepaalde goederen naar Iran te exporteren. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om intrekking van de catch-allbeschikkingen terecht was afgewezen door verweerder. De rechtbank stelde vast dat de catch-allbeschikkingen waren opgelegd in het kader van de internationale veiligheidsmaatregelen en dat er geen nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden. Eiseres had eerder een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, maar de rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde verder dat de afwijzing van het verzoek om herziening van de catch-allbeschikking 2 gerechtvaardigd was, gezien de lopende strafzaak tegen eiseres en de zorgen over de naleving van de exportcontrolewetgeving. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wogen dan de economische belangen van eiseres. Eiseres werd wel een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van een schadevergoeding en proceskosten aan eiseres.