ECLI:NL:RBNHO:2019:5491

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
19-004313 + 19-005477
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op personenauto in verband met heling en oplichting; eigendomsoverdracht en rechtsgeldigheid van de overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klaagster, de eigenaar van een Kia Picanto, die op 12 maart 2019 haar auto had verkocht. Klaagster stelde dat zij was misleid door de koper, die via een telebankieren-app een betaling van 7000 euro had gesimuleerd, maar het geld nooit op haar rekening was bijgeschreven. Na de verkoop werd de auto op 13 maart 2019 op naam van klager gesteld, die de auto onder zich had in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar heling en oplichting. Klaagster voerde aan dat zij altijd eigenaar van de auto was gebleven en dat klager niet te goeder trouw had gehandeld. Klager betwistte dit en stelde dat hij rechtmatig eigenaar was geworden. De rechtbank oordeelde dat de eigendomsoverdracht op 12 maart 2019 rechtsgeldig was en dat klaagster haar eigendom had verloren. Het klaagschrift van klaagster werd ongegrond verklaard, terwijl het klaagschrift van klager gegrond werd verklaard, met de beslissing om het beslag op de auto op te heffen en de teruggave aan klager te gelasten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 19-004313 ( [klaagster] ) + 19-005477 ( [klager] )
Uitspraakdatum: 24 juni 2019
Beschikking(art. 552a Sv)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 10 mei 2019 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een klaagschrift, gedateerd 10 mei 2019, van mr. H.C.L. Crozier, gemachtigde van
[klaagster],klaagster,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [adres] ,
domicilie kiezende te (8601 EJ) Sneek, Oude Koemarkt 35, ten kantore van mr. H.C.L. Crozier, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster, van:
- een personenauto, Kia Picanto, kenteken [kenteken] .
Op 17 juni 2019 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klaagster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, voornoemd.
Als belanghebbende is verschenen de ‘beslagene’, bijgestaan door mevrouw [mevrouw] .
Verder was aanwezig de officier van justitie mr. M. Kubbinga.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de beslagene, te weten
[klager],klager,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
h.o.d.n. “ [bedrijf] ”, gevestigd te ( [adres] ,
een eigen klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag op de personenauto, met last tot teruggave aan hem.

2.Beoordeling

De rechtbank acht zichzelf bevoegd om van de onderhavige klaagschriften kennis te nemen. Weliswaar blijkt uit de stukken dat het strafrechtelijk onderzoek wordt verricht door de politie eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, maar uit de stukken blijkt niet dat
in het arrondissement Noord-Nederland (al) een vervolging is ingesteld.
Ingevolge artikel 552a, vierde lid, Sv wordt, indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld, het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming is geschied. Dat is in deze zaak Noord-Holland.
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van de klaagschriften gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[klaagster] was eigenaar van een personenauto, Kia Picanto, kenteken [kenteken] . Begin maart 2019 heeft [klaagster] deze auto te koop aangeboden op de website Marktplaats.nl. Op deze advertentie werd gereageerd door ene [persoon] , die interesse toonde voor de auto. Na contact via WhatsApp werd een afspraak gemaakt voor dinsdag 12 maart 2019. Op deze dag verscheen [persoon] samen met haar vriend bij [klaagster] . Na het maken van een proefrit in de auto, besloten [persoon] en haar vriend de auto te kopen. De aangifte van [klaagster] houdt in:
“Toen zij hadden beslist dat ze de auto wilden kopen, pakte [persoon] haar vriend zijn telefoon en opende de telebankieren-app. Hij liet mij zien dat hij een bedrag van 7000 euro overmaakte.
Ik heb mijn rekeningnummer nog gecontroleerd en dit klopte. Ik zag dat er in een opdracht stond: 7000 euro overboeken naar rekeningnummer: (..). Dit is mijn rekeningnummer. Vervolgens drukte hij op een knop en ik zag een ander scherm in de app naar voren komen. Ik zag dat er vervolgens nog ongeveer 9000 euro (naar de rechtbank begrijpt: een vermindering met 7000 euro) op de rekening van de koper stond.
(…)
Vervolgens ben ik met [persoon] en haar vriend naar Albert Heijn gegaan. Hier heb ik samen met [persoon] en haar vriend de vrijwaring geregeld van de auto. Hiervan heb ik een vrijwaringsbewijs gekregen.”
Er blijkt geen bedrag van 7000 euro naar de rekening van [klaagster] te zijn overgemaakt; dit geldbedrag is nimmer op haar rekening bijgeschreven. Na contact hierover met [persoon] via WhatsApp, heeft [persoon] [klaagster] op enig moment ‘geblokkeerd’. [klaagster] heeft nooit meer iets van [persoon] of haar vriend vernomen.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de auto op dinsdag 12 maart 2019 (bij de Albert Heijn) is overgeschreven en op naam gesteld van [persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] . Op woensdag 13 maart 2019 is de auto overgeschreven en op naam gesteld van [klager] . Het proces-verbaal van verhoor van [klager] (van 15 maart 2019) houdt in:
“Op woensdag 13 maart 2019, omstreeks 07.34 uur, ontving ik een WhatsApp bericht van iemand die zich “ [persoon 3] ” noemde. Hij gaf aan dat hij ons had gevonden via internet en graag zijn auto wilde verkopen. Hij stuurde mij enkele gegevens van de auto, alsmede een aantal foto’s.
Die middag, rond 14.30 uur, meldde de man zich bij ons bedrijf. (..)
De man had alle papieren van de auto, het kentekenbewijs, twee autosleutels, alles. Wanneer een auto gestolen is zit er bij de RDW een blokkade op en kan deze niet worden overgeschreven. Hier was geen sprake van. De man en ik kwamen een bedrag van 4.300,- euro overeen voor de auto. Ik heb de auto vergeleken met soortgelijke auto’s op Marktplaats en aangezien ik voelde dat de koppeling niet helemaal goed was kwam ik op dit bedrag uit. De man heeft zich geïdentificeerd met een rijbewijs, maar ik heb daar geen kopie van gemaakt. Ik heb alles gedaan wat ik moest doen en wat er van mij verwacht kan worden om uit te sluiten dat de auto niet eerlijk is. Ik ben dan ook van mening dat mij niets te verwijten valt.”
[klager] heeft op een fotoafdruk van de camerabeelden van de Albert Heijn te Sneek van 12 maart 2019 de man herkend die op 13 maart 2019 de auto aan hem heeft verkocht.
Naar de rechtbank begrijpt, gaat dit om de zogenoemde vriend van [persoon] .
Grondslag van het beslag
Volgens de kennisgeving van inbeslagneming is de Kia Picanto op 15 maart 2019 onder [klager] in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv – de waarheid aan de dag brengen.
Op de kennisgeving is vermeld: “in verband met onderzoek naar heling/oplichting”.
Standpunt van klaagster [klaagster]
Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij door het handelen van [persoon] en haar vriend is misleid om de auto op naam van [persoon] te laten overschrijven. Volgens klaagster kan zij wegens
“de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, de overeenkomst buitengerechtelijk (..) ontbinden”en is zij altijd eigenaar van de auto gebleven.
Voorts stelt klaagster zich op het standpunt dat [klager] niet te goeder trouw heeft gehandeld. Dit gezien het tijdsverloop tussen de overschrijving op naam van [persoon] en het aanbieden van de auto aan [klager] , en gezien de lage koopprijs. Op grond van die waarschuwingen, had [klager] nader onderzoek moeten verrichten.
Standpunt van klager [klager]
Klager stelt zich op het standpunt dat – hoe “sneu” dit ook voor [klaagster] zal zijn – hij rechtmatig eigenaar van de auto is geworden. Onder verwijzing naar zijn hiervoor bij de feiten en omstandigheden weergegeven verklaring, heeft klager erop gewezen dat er (zakelijk weergegeven) niks “geks” was aan de (ver)koop en dat hij aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de beoordeling van de onderhavige klaagschriften, de artikelen 3:86 en 3:87 BW van belang zijn.
Naar de mening van de officier van justitie zou [klager] in beginsel de bescherming van artikel 3:86 BW kunnen genieten - waardoor hij eigenaar van de auto is geworden - omdat [klager] in haar visie bij de aankoop van de auto te goeder trouw heeft gehandeld en het een aankoop betreft ‘anders dan om niet’.
Artikel 3:87, eerste lid, BW bepaalt echter dat een verkrijger die binnen drie jaren na zijn verkrijging gevraagd wordt wie het goed aan hem vervreemdde, onverwijld de gegevens dient te verschaffen die nodig zijn om deze terug te vinden of die hij ten tijde van zijn verkrijging daartoe voldoende mocht achten, en dat indien de verkrijger niet aan die verplichting voldoet, hij niet de bescherming van artikel 3:86 BW kan inroepen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [klager] niet aan de verplichting van artikel 3:87, eerste lid, BW heeft voldaan, nu [klager] op haar vraag in raadkamer niet de identiteitsgegevens van de door hem genoemde “ [persoon 3] ” heeft kunnen verstrekken.
Bij die stand geniet [klager] niet de bescherming van artikel 3:86 BW, is hij niet rechtmatig eigenaar van de auto geworden en dient deze daarom te worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar, te weten [klaagster] .
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd om het klaagschrift van [klaagster] gegrond te verklaren, en dat van [klager] ongegrond.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaatst. Deze procedure heeft een beperkt karakter. (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, onder 2.2.)
Uit het onderzoek in raadkamer is gebleken dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. Immers, de officier van justitie heeft tot teruggave van de auto geconcludeerd.
Naar eveneens vaste rechtspraak dient in deze situatie de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te worden gelast aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
(laatstelijk Hoge Raad 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:959, onder 2.3.)
Maatstaf voor de beoordeling van de onderhavige klaagschriften is daarom of [klaagster] redelijkerwijs als rechthebbende op de auto moet worden beschouwd. Zo ja, dan dient de teruggave van de auto aan haar te worden gelast. Zo nee, dan dient de teruggave van de auto aan [klager] , als zijnde de beslagene, te worden gelast.
Los van hetgeen hiervoor al is overwogen over het summiere karakter van de onderhavige procedure, behoort de rechter volgens de Hoge Raad bij de beantwoording van deze vraag niet te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken.
(Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, onder 2.13.)
Hoofdregel in het burgerlijk recht is dat de eigendom van een roerende zaak wordt overgedragen, indien sprake is van een rechtsgeldige titel, een beschikkingsbevoegde vervreemder en een levering.
De rechtbank stelt vast dat [klaagster] eigenaar was van de auto (en dus beschikkings-bevoegd), dat [klaagster] – naar zij zelf ook stelt in haar klaagschrift – een overeenkomst is aangegaan met de koper(s) en dat [klaagster] de auto heeft geleverd, door (naast het (laten) overschrijven/vrijwaren) het bezit van de auto te verschaffen aan de koper(s).
Gelet hierop, is in principe de eigendom van de auto door [klaagster] overgedragen. Dat de koopprijs niet is betaald, doet hier als zodanig niet aan af.
[klaagster] heeft aangevoerd dat zij wegens de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst (de rechtbank begrijpt: het door de koper(s) niet betalen van de koopprijs), de overeenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden, en dat zij altijd eigenaar van de auto is gebleven. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 6:269 juncto artikel 6:265 BW heeft een ontbinding van een overeenkomst geen terugwerkende kracht.
Dit betekent in deze zaak dat de door [klaagster] geopperde buitengerechtelijke ontbinding niet tot gevolg heeft dat de (ver-)koopovereenkomst tussen [klaagster] en de koper(s) van 12 maart 2019 nooit heeft bestaan. Juridisch gezegd, maakt de ontbinding niet dat de titel die aan de eigendomsoverdracht ten grondslag lag (met terugwerkende kracht) vervalt.
Een eerdere eigendomsoverdracht wordt door een ontbinding niet aangetast.
Bij vernietiging van een overeenkomst, ligt dit anders. Vernietiging heeft namelijk wel terugwerkende kracht.
Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, BW is een rechtshandeling (waaronder een overeenkomst) vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de thans beschikbare stukken aanwijzingen bevatten dat hiervan sprake is geweest. [klaagster] heeft ook aangifte gedaan van fraude bij de politie.
Het onderzoek hiernaar loopt echter nog en – zoals aangegeven – de rechtbank kan niet in de uitkomst van de hoofdzaak treden. Daarbij komt dat een vernietiging buitengerechtelijk of in rechte (en dat is bij de burgerlijke rechter, niet bij de strafrechter) moet worden ingeroepen. Uit de stukken blijkt niet dat dit is gedaan.
Indachtig het summiere karakter van de onderhavige procedure, waarin de rechter niet behoort te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties,
is de rechtbank van oordeel dat de stelling van [klaagster] – die wordt bijgestaan door een raadsman – dat zij altijd eigenaar van de auto is gebleven onvoldoende is onderbouwd en ook anderszins onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank benadrukt dat dit oordeel overigens geenszins betekent dat de rechtbank niet ook vindt dat [klaagster] wel degelijk (financieel) is benadeeld en gedupeerd.
Nu de rechtbank er, gelet op het voorgaande – in het beperkte karakter van deze procedure – van uit gaat dat op 12 maart 2019 een rechtsgeldige eigendomsoverdracht van de auto heeft plaatsgevonden, heeft [klaagster] op die dag de eigendom van de auto verloren. Zij kan daarom redelijkerwijs niet (meer) als rechthebbende op de auto worden beschouwd. Dit betekent dat het klaagschrift van [klaagster] ongegrond moet worden verklaard.
Dit betekent ook dat het klaagschrift van [klager] , als zijnde de beslagene, gegrond moet worden verklaard. De rechtbank hecht er aan nog het volgende op te merken.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank niet toegekomen aan een bespreking van de (vereisten van de) artikelen 3:86 en 3:87 BW.
Artikel 3:86 BW ziet op de situatie dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is. Naar uit het voorgaande volgt, gaat de rechtbank er van uit dat [klaagster] de eigendom van de auto heeft verloren en dat de koper(s) bevoegd was/waren de auto door te verkopen. Nu daarnaast sprake was van een titel en een levering, heeft [klager] (volgens de meergenoemde hoofdregel) de eigendom van de auto verkregen.
Overigens deelt de rechtbank niet de visie van de officier van justitie dat artikel 3:87 BW er zonder meer aan in de weg staat dat [klager] met succes een beroep zou kunnen doen op artikel 3:86 BW. Daarbij betrekt de rechtbank wederom het summiere karakter van deze procedure en neemt zij in aanmerking, dat [klager] in raadkamer een stuk heeft overgelegd met daarop als adresgegevens [adres] , zijnde de adresgegevens van [persoon 2] , voornoemd. Dat [klager] in raadkamer – niet naar aanleiding van een vraag van [klaagster] , maar naar aanleiding van een vraag van de officier van justitie, ongetwijfeld (ook) verband houdend met het strafrechtelijk onderzoek – geen adresgegevens en verdere personalia van “ [persoon 3] ” heeft kunnen verstrekken, doet hier niet aan af.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.
Deze beslissingen laten onverlet dat [klaagster] een civiele procedure kan starten om langs die weg (alsnog) de eigendom van de auto op te eisen.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift van [klaagster] ongegrond.
Tegen deze beslissing van de rechtbank staat voor [klaagster] beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.
verklaart het klaagschrift van [klager] gegrond;
heft op het beslag op de personenauto, Kia Picanto, kenteken [kenteken] , en gelast de teruggave van dit voertuig aan [klager] .
Tegen deze beslissing van de rechtbank staat voor de officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beschikking.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. S. Jongeling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Boes, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019