ECLI:NL:RBNHO:2019:613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5515
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening na onmiddellijke sluiting bedrijfspand op grond van de Opiumwet

Op 9 oktober 2018 heeft de burgemeester van Zaanstad het bedrijfspand van verzoeker met onmiddellijke ingang gesloten op basis van de Opiumwet, na de vondst van een handelshoeveelheid XTC-pillen. Verzoeker, die het pand huurt en een autoservicebedrijf exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 29 januari 2019 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 24 januari 2019 heeft verzoeker zijn financiële problemen toegelicht die voortvloeien uit de sluiting van het pand. Hij heeft aangevoerd dat de aangetroffen XTC-pillen voor eigen gebruik waren en dat er geen sprake was van handel. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de pillen uitsluitend voor eigen gebruik waren, gezien de hoeveelheid en de omstandigheden van de vondst. De burgemeester was op grond van de Opiumwet bevoegd om het pand te sluiten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de sluiting in overeenstemming was met de beleidsregels en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een kortere sluiting rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5515
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. G. Martin),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. Guimaraes en P.C. Hoogcarspel).

Procesverloop

Op 9 oktober 2018 heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toepast en het bedrijfspand aan de [adres] (hierna: het pand) met onmiddellijke ingang gesloten voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 16 oktober (het bestreden besluit) heeft verweerder zijn beslissing tot sluiting van het pand op schrift gesteld en aan de eigenaar van het pand bekendgemaakt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is huurder van het pand. Hij exploiteert daarin een autoservicebedrijf onder de naam [naam bedrijf] , waarin naast verzoeker nog één medewerker werkzaam is. Sinds de sluiting van het pand heeft verzoeker zijn werkzaamheden maar ten dele (in de buitenlucht en in een ander pand) kunnen verrichten. Door de gemiste omzet als gevolg van de sluiting is verzoeker in grote financiële problemen geraakt en is hij voor primaire levensbehoeften afhankelijk van derden. Verzoeker verzoekt om schorsing van het bestreden besluit tot zes weken nadat op zijn bezwaar is beslist.
3. Gelet op de door verweerder niet weersproken financiële problemen die verzoeker ondervindt van de sluiting van het pand heeft hij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
4.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2
Ter invulling van zijn in artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleidsregels opgesteld getiteld "Beleid artikel 13b Opiumwet - 2017" (de Beleidsregels).
In de Beleidsregels is in onderdeel 3.2 bepaald dat bij aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een (al dan niet publiek toegankelijk) lokaal en/of op het bijbehorende erf, bij een eerste overtreding, sluiting voor een periode van 6 maanden volgt.
Bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs gaat verweerder blijkens onderdeel 2.3 van de Beleidsregels uit van de "Aanwijzing Opiumwet" van het Openbaar Ministerie. Daarin wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan: een hoeveelheid die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet (in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram). Grotere hoeveelheden worden aangemerkt als handelsvoorraad.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij een op 9 oktober 2018 door de politie en toezichthouders gezamenlijk gehouden controle in de kantoorruimte op de begane grond van het pand een plastic zak is aangetroffen met daarin een handelshoeveelheid harddrugs (77 hele XTC-pillen, 11 halve XTC-pillen) en een geldbedrag van € 880,00. In de auto van verzoeker zijn twee halve XTC-pillen aangetroffen die overeen kwamen met de in de kantoorruimte gevonden pillen. Na afloop van het onderzoek heeft verweerder de onmiddellijke sluiting voor de duur van zes maanden van het pand bevolen en is het pand fysiek gesloten en verzegeld.
6.1
Verzoeker voert in de eerste plaats aan dat hij de aangetroffen XTC-pillen voor eigen gebruik heeft aangeschaft en dat er geen sprake is van handel in harddrugs. Volgens verzoeker was verweerder om die reden niet bevoegd tot sluiting van het pand.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de drugs in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in beginsel bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen, aldus de vaste rechtspraak van de Afdeling.
6.3
Verzoeker heeft verklaard dat hij in de zomer van 2018 een partij van 100 XTC-pillen voor eigen gebruik goedkoop op de kop heeft kunnen tikken. Zo nu en dan neemt hij daarvan een halve pil om aan het einde van de werkdag nog genoeg concentratie voor specialistische en ingewikkelde werkzaamheden te hebben. Dat er ten tijde van de inval bij elkaar nog 83,5 pillen van deze partij aanwezig waren, bevestigt dit eigen gebruik en de frequentie daarvan, aldus verzoeker. Het bij hem aangetroffen geldbedrag was volgens verzoeker bestemd om een collega te betalen die dag, en deze collega heeft dat ook schriftelijk bevestigd. Uit het politieonderzoek is verder niet gebleken dat er sprake is van 'loop' naar het pand en ook overigens zijn geen indicaties voor drugshandel gevonden. Ten slotte heeft verzoeker erop gewezen dat hij strafrechtelijk alleen vervolgd is voor het bezit van de pillen, en niet voor de handel daarin.
6.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de pillen niet deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden aanwezig waren. De voor eigen gebruik toegestane hoeveelheid is daartoe te zeer overschreden (met factor van ruim 80 maal de toegestane hoeveelheid). Bovendien strookt deze verklaring niet met de omstandigheid dat al in maart 2018 door de politie een melding werd ontvangen dat verzoeker XTC-pillen verhandelt vanuit het pand. Volgens verzoeker heeft hij deze pillen in de zomer van 2018 gekocht. De pillen zijn (op twee halve pillen na) op 9 oktober 2018 bij elkaar in een sealbag aangetroffen in een plastic tas naast het bureau, door verzoeker ter zitting genoemd 'een privé-tas'. Wanneer de door verzoeker gekochte partij pillen zoals hij zegt alleen voor zijn eigen gebruik bestemd waren en zijn gebruik beperkt was, blijft onduidelijk waarom verzoeker de gehele voorraad bij elkaar bewaarde en kennelijk met zich meedroeg in een tas. Dit past eerder in het beeld dat deze pillen (ook) voor handel bedoeld waren. Dat verzoeker strafrechtelijk uitsluitend is vervolgd voor het bezit van de XTC-pillen maakt ten slotte evenmin aannemelijk dat de pillen uitsluitend voor eigen gebruik waren.
6.5
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was over te gaan tot sluiting van het pand.
7.1
De sluiting van het pand voor de duur van zes maanden is in overeenstemming met de Beleidsregels. Verzoeker bestrijdt blijkens zijn verklaring ter zitting het beleid als zodanig niet, maar hij meent dat verweerder in dit geval van zijn beleid had moeten afwijken. Het bestreden besluit is volgens verzoeker niet doelmatig. De sluiting van het pand zal niet leiden tot vermindering van drugshandel en drugsgebruik in het centrum van Zaandam. Er is immers niet uit onderzoek gebleken dat vanuit het pand aan derden XTC werd verkocht. Bovendien is op de melding uit maart 2018 pas in oktober 2018 door de politie actie ondernomen. Het bestreden besluit is volgens verzoeker ook niet proportioneel, want verweerder weet dat met een sluiting van 6 maanden het bedrijf van verzoeker niet zal kunnen overleven. Gelet op de omstandigheden van deze zaak had verweerder moeten afzien van het sluiten van het pand, dan wel het pand voor een kortere periode dan zes maanden moeten sluiten.
7.2
Dat het besluit tot sluiting van het pand voor zes maanden in overeenstemming is met de Beleidsregels betekent niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting voor deze duur heeft besloten. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.3
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet overeenkomstig zijn vaste beleid heeft kunnen beslissen. Dat de sluiting verzoeker financieel zwaar treft staat vast, maar de voorzieningenrechter acht dit op zichzelf bezien geen reden om aan te nemen dat dit gevolg zodanig onevenredig is in verhouding tot het doel van de Beleidsregels - het voorkomen van de handel in drugs en het herstellen van de openbare orde ter plaatse - dat verweerder om die reden had moeten afzien van de sluiting van het pand of had moeten overgaan tot een sluiting van kortere duur. Zoals hiervoor overwogen heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen XTC-pillen uitsluitend voor eigen gebruik waren. De omstandigheid dat verzoeker strafrechtelijk niet is vervolgd voor handel in verdovende middelen, leidt niet tot een ander oordeel. Het strafrecht en het bestuursrecht dienen beide een ander doel, waarbij de in deze procedure aan de orde zijnde bestuursdwang is gericht op het herstel van de openbare orde en het voorkomen van herhaling van inbreuk daarop.
8. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Bij die stand van zaken, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.