Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het door deze rechtbank op 16 januari 2019 tussen [eiser] en de gemeente bij verstek gewezen vonnis met zaaknummer / rolnummer C/15/281886 / HA ZA 18/776;
- de verzetdagvaarding tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 11;
- het tussenvonnis van 27 maart 2019;
- de brief van 17 juni 2019 met productie 17 van de zijde van [eiser];
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2019 en de daarin genoemde comparitie-aantekeningen van mr. Van Riessen.
2.De feiten
a) voor recht verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die bij [eiser] is opgekomen en nog zal opkomen als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming om [eiser] niet bij te schrijven op de vergunning van de heer [naam];
b) de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van voormelde tekortkoming geleden schade, nader op te maken bij staat, in een schadestaatprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.Het geschil
in conventie
primair€ 451.980,00 bruto + PM,
subsidiair€ 427.680,00 bruto + PM,
meer subsidiair€ 238.140,00 bruto,
nog meer subsidiair€ 218.840,00 bruto,
nog meer subsidiair€ 139.215,48 bruto
en nog meer subsidiair€ 111.780,00 bruto, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4.De beoordeling
Volgens de gemeente kan de schade niet op de door [eiser] genoemde arbeidsovereenkomst worden gebaseerd. De gemeente betwist de juistheid van de inhoud van deze overeenkomst. In de eerste plaats wijst de gemeente erop dat [naam] bij zijn aanvraag om [eiser] bij te schrijven als leidinggevende op de DHW-vergunning een andere arbeidsovereenkomst heeft overgelegd, waarin is vermeld dat [eiser] als leidinggevende een brutoloon van € 11,45 per uur zal verdienen, neerkomend op een brutoloon van ongeveer € 1.750,- per maand. In de tweede plaats stelt de gemeente dat het bruto maandsalaris van € 4.500,- dat [eiser] zou verdienen op basis van de - voor het eerst bij brief van 16 april 2015 aan de gemeente overgelegde - arbeidsovereenkomst, buitensporig hoog is voor een functie als bedrijfsleider in de horeca.
:“Deze arbeidsovereenkomst wordt pas van kracht wanneer werknemer daadwerkelijk op de vergunning is bijgeschreven. Tot die tijd zal werknemer op basis van een apart op te stellen arbeidsovereenkomst als oproepkracht in dienst zijn.”
De rechtbank volgt de gemeente hierin niet. Bij de begroting van de schade neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [eiser] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd wanneer de gemeente geen onrechtmatig besluit zou hebben genomen, met andere woorden: de situatie waarin [eiser] op de vergunning van [naam] zou zijn bijgeschreven. In dat geval zou [eiser] zijn gaan werken op basis van de arbeidsovereenkomst met een bruto maandsalaris van € 4.500,-. In hetgeen de gemeente heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat dit bedrag niet gelijk is aan het salaris dat [eiser] in werkelijkheid per maand zou hebben gegenereerd. Een salaris van € 4.500,-. is, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4.3. over de beoogde functie van [eiser] is overwogen, reëel te achten. Dat een manager in een seksclub voor een brutosalaris van € 11,45 per uur aan het werk zou gaan, acht de rechtbank bepaald onwaarschijnlijk.
Ter zitting en uit de stukken is wel gebleken dat [eiser] vanaf 1 september 2011 tot april 2012 ondersteunend werk heeft verricht in de seksinrichting van [naam]. De rechtbank acht niet voorstelbaar dat [eiser] dit geheel kosteloos heeft gedaan en gaat ervan uit dat hij als oproepkracht heeft gewerkt. Nu [eiser] geen helderheid heeft willen of kunnen verschaffen over het aantal door hem gewerkte uren, bepaalt de rechtbank dat aantal schattenderwijs op tien per week. Uitgaande van een periode van 30 weken en een brutoloon van € 11,45 per uur, zoals volgt uit de arbeidsovereenkomst op basis van oproep van 1 februari 2011, dient een bedrag van € 3.435,- in mindering te worden gebracht op de door de gemeente te betalen schadevergoeding.
- griffierecht € 79,00
2.148,00(twee punten × tarief IV € 1.074,00)
De gemeente vordert primair om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en subsidiair dat [eiser] zekerheid zal stellen. De bevoegdheid om een vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, al dan niet onder de verplichting zekerheid te stellen, is een discretionaire die noopt tot een belangenafweging, wanneer daarover discussie is.
5.De beslissing
in conventie