ECLI:NL:RBNHO:2019:7087

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 647
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet na zwangerschap en bevalling

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 16 augustus 2019, wordt de zaak behandeld van een eiseres die in beroep is gegaan tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot haar Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, die van 17 augustus 2015 tot 2 april 2018 werkzaam was als administratief medewerkster, had een ZW-uitkering ontvangen vanwege zwangerschapsklachten. Na haar bevalling op 11 januari 2018 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld, maar het UWV concludeerde dat zij per 27 juni 2018 niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat haar klachten, zowel fysiek als psychisch, wel degelijk gerelateerd waren aan haar zwangerschap en bevalling.

De rechtbank heeft de feiten en de medische rapportages van de verzekeringsartsen in overweging genomen. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen causaal verband meer was tussen de zwangerschap en de klachten van eiseres. Eiseres voerde echter aan dat haar klachten, waaronder bekken- en rugklachten, voortkwamen uit haar zwangerschap en dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat er een andere oorzaak was voor haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had aangenomen dat er geen causaal verband was en dat de klachten van eiseres in overwegende mate het gevolg waren van haar zwangerschap en bevalling.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten van het UWV, waardoor eiseres recht had op een ZW-uitkering. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.521,25 bedroegen, inclusief griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de relatie tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.S.P. Wagemaker),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Vromans en mr. R.A.M.E. Zwaan).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres in het kader van de Ziektewet (ZW) arbeidsongeschikt geacht, maar niet meer door zwangerschap of bevalling.
Bij besluit van 17 juli 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitkering op grond van de ZW per 29 juni 2018 vastgesteld op 70% van het dagloon van eiseres.
Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres had van 17 augustus 2015 tot 2 april 2018 een dienstverband van drie dagen per week (24 uur) bij Unique Diensten B.V. als administratief medewerkster. Met ingang van 24 oktober 2017 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend in verband met zwangerschapsklachten. Per 13 december 2017 is aan eiseres op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) een zwangerschaps- en bevallingsuitkering toegekend, eindigend op 3 april 2018. Op 11 januari 2018 is eiseres bevallen. Per 4 april 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld in verband met zwangerschaps- of bevallingsklachten. In het primaire besluit I heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres per 27 juni 2018 nog steeds arbeidsongeschikt is in het kader van de ZW maar niet meer als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten. In het primaire besluit II heeft verweerder vervolgens de ZW-uitkering van eiseres per 29 juni 2018 (twee dagen wachttijd) vastgesteld op 70% van haar dagloon.
2. Verweerder heeft in de primaire besluiten de ZW-uitkering van eiseres vastgesteld op 70% van het dagloon, omdat eiseres volgens verweerder niet meer arbeidsongeschikt is ten gevolge van haar zwangerschap en/of bevalling. Verweerder verwijst naar de medische rapportage van de verzekeringsarts van 27 juni 2018. Volgens dit rapport is er per datum in geding, 27 juni 2018, geen causaal verband (meer) tussen de zwangerschap en/of bevalling en de vastgestelde psychische klachten en rugklachten van eiseres. Daarbij stelt de verzekeringsarts voorop dat de rugklachten van eiseres sowieso al niet leiden tot arbeidsongeschiktheid, omdat eiseres in haar maatmanfunctie voldoende vertredingsmogelijkheden heeft. Wat de psychische problemen betreft, is de verzekeringsarts van oordeel dat deze niet in verband te brengen zijn met de hormonale activiteit rondom de zwangerschap. Mogelijk zijn al aanwezige psychische problemen ontwricht door de bevalling maar ze zijn niet veroorzaakt door zwangerschapsgerelateerde factoren.
3. In bezwaar heeft eiseres zich, onder verwijzing naar verklaringen van haar huisarts, een geregistreerde bekkenfysiotherapeut en een psychiater, op het standpunt gesteld dat haar fysieke en psychische klachten wel degelijk te relateren zijn aan haar zwangerschap en/of bevalling. Eiseres kampt volgens deze verklaringen, samengevat, met een depressieve stoornis met angstcomponenten en met bekken- en rugklachten, allebei ontstaan tijdens de zwangerschap. Eiseres verwijst verder naar de richtlijn “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (hierna: de richtlijn). Volgens eiseres voldoet zij aan de vier hierin genoemde criteria voor zowel haar fysieke als haar psychische klachten en is het aan verweerder om buiten twijfel te stellen dat er een andere oorzaak is voor haar arbeidsongeschiktheid. Hierin is verweerder volgens eiseres niet geslaagd.
4. Verweerder heeft het bezwaar, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 januari 2019, ongegrond verklaard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er ten tijde van geding geen evidente functie-afwijkingen aan rug/bekken c.q. bekkeninstabiliteit meer gevonden die gerelateerd zijn aan de zwangerschap en bevalling van eiseres. Bovendien heeft eiseres psychische klachten waarvan bekend is dat deze een negatieve rol kunnen spelen bij aspecifieke rug- en bekkenklachten. De psychische klachten van eiseres zijn niet (meer) te herleiden tot haar zwangerschap en bevalling. De stemming/angstklachten zijn ontstaan door de aanhoudende pijnklachten, slaapgebrek en teleurstelling in steun uit de omgeving en dus niet als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap en bevalling. Er is verder geen duidelijk beeld van een depressie zichtbaar. Ook de behandeling die eiseres krijgt doet geen ernstige psychopathologie vermoeden. Evenmin doet het verloop tot nu toe een rechtstreeks en causaal verband met de zwangerschap/bevalling vermoeden. Voor zover eiseres kampt met traumatische herinneringen van vroeger, vallen deze buiten de richtlijn. Deze stammen af van voor de zwangerschap en zijn privé gerelateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
5. In beroep heeft eiseres haar standpunt dat zij arbeidsongeschikt is ten gevolge van haar zwangerschap gehandhaafd. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een advies overgelegd van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk van Triage Medisch Adviesbureau, opgemaakt op 28 maart 2019. Volgens dit rapport hanteert verweerder een gekunsteld onderscheid met betrekking tot de oorzaak van de fysieke klachten van eiseres. Dit onderscheid is echter medisch niet uit te leggen. Daarom moeten de lichamelijke klachten van eiseres worden verklaard vanuit haar zwangerschap en/of bevalling. Temeer nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen andere oorzaak goed beargumenteert. Verder wordt in dit rapport gesteld dat ook de psychische klachten van eiseres rechtstreeks in verband moeten worden gebracht met de zwangerschap en/of bevalling van eiseres. De klachten zijn ontstaan tijdens de zwangerschap en duren voort na de bevalling. Dat de klachten erger werden na de bevalling maakt nog niet dat daarmee het oorzakelijk verband is komen te vervallen. De klachten zijn immers nog steeds ontstaan tijdens en door de zwangerschap en/of bevalling. Verder heeft eiseres in beroep nog een verklaring van haar huisarts overgelegd, gedateerd 21 februari 2019. Uit deze verklaring blijkt dat de huisarts van oordeel is dat beide klachten van eiseres, bekkenklachten en somberheid, zijn ontstaan tijdens de zwangerschap en bevalling en dat er een direct causaal verband bestaat.
6. In haar aanvullende medische rapportage van 15 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in beroep ingebrachte medische verklaringen en deze weersproken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het oorzakelijk verband tussen de klachten van eiseres en de zwangerschap en /of bevalling nog altijd niet aangetoond. Er wordt dan ook geen reden gezien om af te wijken van de eerdere medische adviezen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft - kort weergegeven - recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend op het recht op uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg in verband met bevalling ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Vereist is daarom een direct causaal verband met de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
7.2.
In het kader van de beoordeling van aanspraken op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW is de hiervoor genoemde richtlijn van toepassing. De richtlijn beschrijft de werkwijze en de criteria die de verzekeringsarts hanteert bij de beantwoording van de vraag of de ongeschiktheid van een vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. Om te beoordelen of de klachten van de vrouw het gevolg zijn van zwangerschap of bevalling worden in de richtlijn onder punt 3.1 twee afwegingen gemaakt: een afweging op basis van oorzaken en een afweging op basis van meer algemene criteria. Deze afwegingen vullen elkaar aan. In de richtlijn staan zes (niet limitatieve) indelingen in categorieën van oorzaken (onder punt 3.1.1) voor mogelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling. Categorie I betreft aandoeningen die uitsluitend het gevolg kunnen zijn van zwangerschap, bevalling of kraambed. Als een van deze aandoeningen aan de orde is èn rechtstreeks arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft, wordt het causale verband tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap/bevalling zonder meer aangenomen.
Als de klacht, stoornis of beperking behoort tot één van de categorieën II t/m VI is het causale verband tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap/bevalling niet zonder meer duidelijk. Hier dient dan een toets met behulp van de algemene criteria plaats te vinden (onder punt 3.1.2). De algemene criteria zijn:
1. Is de klacht, stoornis of beperking ontstaan tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
2. Heeft de klacht, stoornis of beperking een relatie met (direct) bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap/bevalling?
3. Maakt het tijdstip van optreden van de klacht, stoornis of beperking in relatie tot de duur van de zwangerschap/kraamperiode het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling aannemelijk(er)?
4. Is de klacht, stoornis of beperking verergerd tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
Voor de oordeelsvorming beschrijft punt 3.1.3. de procedure. Zoals vermeld, wordt het causale verband aangenomen als sprake is van categorie I. Als de anderen categorieën aan de orde zijn, dan dient een nadere afweging te worden gemaakt aan de hand van de algemene criteria. Als vervolgens nog twijfel is, dan is het mogelijk om ‘als voordeel van de twijfel’ een causaal verband met de zwangerschap en/of bevallen aan te nemen. Daarvoor geldt het volgende:
1. Beoordeel of de klachten in overwegende mate het gevolg zijn van de
zwangerschap/bevalling. Is het antwoord hierop ja, dan is de beoordeling afgerond.
2. Indien niet 1, beoordeel dan of de klachten in overwegende mate het gevolg zijn van (een ) andere oorz(a)ak(en). Is het antwoorder hierop ja, dan is de beoordeling afgerond. De arbeidsongeschiktheid is dan dus niet aan te merken als gevolg van zwangerschap of bevalling.
3. Indien geoordeeld wordt dat de klachten niet doorslaggevend onder 1 noch onder 2 vallen, dan wordt als voordeel van de twijfel aangenomen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap.
7.3
Deze beoordeling geschiedt analoog aan de beoordeling zoals die is voorgeschreven om vast te stellen of toegenomen arbeidsongeschiktheid uit ‘dezelfde oorzaak’ voortvloeit. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3078) dient in dit verband buiten twijfel te staan dat de arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. In de toelichting op de richtlijn onder het kopje: “Bijzondere situaties, Combinatie oorzaken voor arbeidsongeschiktheid?” staat vermeld dat de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de zwangerschap prevaleert als er sprake is van meerdere oorzaken voor arbeidsongeschiktheid.
8.1
De rechtbank stelt vast dat in de richtlijn pijn in de bekkenregio als voorbeeld bij categorie II wordt genoemd. Hiervan uitgaande is volgens de richtlijn het causale verband tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap/bevalling niet zonder meer duidelijk en dient een toets met behulp van de algemene criteria plaats te vinden.
8.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de bekken- en rugklachten van eiseres ten tijde van geding niet meer het gevolg zijn van de zwangerschap/bevalling, omdat er op dat moment geen sprake meer was van fysiologische en/of hormonale veranderingen vanuit de zwangerschap die nog een rol zouden kunnen spelen bij de aanhoudende klachten. Daarbij speelt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tevens mee dat er door de verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek geen evidente functie-afwijkingen aan rug/bekken dan wel tekenen van bekkeninstabiliteit meer zijn gevonden. Vervolgens noemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten van eiseres als mogelijke oorzaak voor de bekken- en rugklachten. Naar het oordeel van de rechtbank betekent de omstandigheid dat deze klachten van eiseres mogelijk het gevolg zijn van haar psychische klachten nog niet dat deze in overwegende mate kunnen worden aangemerkt als een andere oorzaak, als bedoeld in de hiervoor in rechtsoverweging 7.3. aangehaalde uitspraak van de CRvB van 8 september 2017. Van een duidelijke andere oorzaak voor de klachten van eiseres is niet gebleken. In dit verband is nog van belang dat vóór de zwangerschap niet reeds sprake was van rugklachten. Ook het op algemene uitgangpunten gebaseerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het zes maanden na de bevalling niet aannemelijk is dat de bestaande klachten het gevolg zijn van zwangerschap en/of bevalling, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de ongeschiktheid van eiseres niet haar oorzaak vond in haar zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, voor zover de bekken- en rugklachten niet in doorslaggevende mate als gevolg van de zwangerschap en/of bevalling zijn aan te merken, als voordeel van de twijfel had moeten worden aangenomen dat er gelet op de richtlijn een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap. De rechtbank betrekt bij haar oordeel tevens de omstandigheid dat het standpunt van de primaire verzekeringsarts in haar rapportage van 27 juni 2018 dat de rugklachten van eiseres sowieso niet kunnen leiden tot de conclusie dat zij arbeidsongeschikt is omdat eiseres in de maatstaf genoeg vertredingsmogelijkheden heeft, in de latere medische rapportages in deze procedure kennelijk is verlaten. In de latere medische rapportages wordt immers juist wel uitdrukkelijk een oordeel gegeven over de bekken- en rugklachten in relatie tot de zwangerschap en bevalling van eiseres. Overigens heeft verweerder ook geen arbeidsdeskundig rapport opgemaakt waarmee voornoemde conclusie van de primaire verzekeringsarts gedragen kan worden.
8.3.
Het voorgaande betekent dat verweerder reeds ten aanzien van de bekken- en rugklachten had moeten aannemen dat er een causaal verband bestaat tussen de uit deze klachten voortvloeiende arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap en/of bevalling van eiseres. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de primaire besluiten van 27 juni 2018 en 17 juli 2018 worden herroepen.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.536,- (1 punt voor de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten wegens samenhangende zaken, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1) en voor de kosten van het deskundigenrapport van Triage op € 985,25, in totaal op € 2.521,25. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept de primaire besluiten van 27 juni 2018 en 17 juli 2018;
-veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres tot een bedrag van € 2.521,25.
-bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.