ECLI:NL:RBNHO:2019:8934

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1777
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van appartementen in Hoorn, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan [naam derde-partij] B.V. voor de bouw van 19 appartementen in Hoorn. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij zich verzetten tegen de vergunning op basis van onder andere de goede ruimtelijke ordening en het ontbreken van een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de gemeente geen verklaring van geen bedenkingen nodig achtte, omdat het project niet leidt tot een onaanvaardbare wijziging van de ruimtelijke structuur. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder zorgen over privacy, parkeerdruk en bezonning, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de belangen van omwonenden voldoende waren gewogen en dat de vergunning in overeenstemming was met het gemeentelijk beleid. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/1777 en 19/2136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2019 in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. J.F. Verheijen),
2. [eiser 2] ,te [woonplaats] ,
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigden: G.R.M. Koopman en A.T. de Vries).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[naam derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. W. de Vis.

Procesverloop

in beide zaken

Bij besluit van 1 april 2019 (het bestreden besluit), gepubliceerd op 8 april 2019, heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [naam derde-partij] B.V. (hierna: [naam derde-partij] ) voor de activiteiten bouw, gebruik in strijd met een planologische regeling en slopen voor het realiseren van 19 appartementen op de locatie Nieuwland en Achterstraat in Hoorn.
Eisers hebben ieder afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van
[eiser 1] (hierna: [eiser 1] ) is geregistreerd onder nummer 19/1777, het beroep van
[eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) onder nummer 19/2136.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 2] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor [naam derde-partij] is verschenen haar directeur/aandeelhouder [naam directeur] , bijgestaan door haar gemachtigde, vergezeld van
[naam architect] , architect.
Gelet op het bepaalde in artikel 1.6, vierde lid van de Crisis- en herstelwet wordt heden, binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn, uitspraak gedaan.

Overwegingen

in de zaak met nummer 19/2136

nader ingekomen stuk
1. Ter zitting is de mogelijkheid van een deeloplossing (aanpassing van de hekwerken van het trappenhuis) aan de orde geweest. Afgesproken is dat wanneer na de zitting overeenstemming zou worden bereikt die maakt dat de rechtbank een deel van de beroepsgronden van [eiser 2] niet meer hoeft te beoordelen, [eiser 2] de rechtbank dit voor afloop van de uitspraaktermijn zou berichten.
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verweerder een brief met bijlagen gestuurd. De rechtbank leidt uit deze brief af dat geen overeenstemming is bereikt. Voor het overige geeft de rechtbank de inhoud van deze brief en bijlagen geen reden tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat deze brief en bijlagen bij de beoordeling van het geschil daarom buiten beschouwing. Om die reden heeft de rechtbank dit stuk niet doorgezonden aan verzoeker en derde-partij.

in beide zaken

2.1
Het project heeft betrekking op de panden aan het Nieuwland 14,16 en 18 en het perceel aan de Achterstraat 11. Het project voorziet in de realisatie van 19 appartementen, bestemd voor mensen met een beperking. Daarvoor omvat het project verbouwing van de bestaande panden aan het Nieuwland zodat daar 13 appartementen kunnen worden gerealiseerd. De hoofdingang van deze appartementen bevindt zich aan de kant van het Nieuwland. Voor het perceel aan de Achterstraat 11 brengt het project mee dat de garage aan de Achterstraat 11 wordt gesloopt en dat daar een nieuw gebouw wordt opgericht. Verder behelst het project de oprichting van een tweede gebouw, feitelijk tussen de panden aan het Nieuwland 14 en de nieuwbouw aan de Achterstraat 11 in. De twee nieuwe gebouwen zijn met elkaar verbonden via een trappenhuis. In deze twee nieuwe gebouwen worden 6 appartementen gerealiseerd, met de hoofdingang aan de Achterstraat.
2.2
Het project is gelegen in het bestemmingsplan “Binnenstad” en de paraplubestemmingsplannen “Archeologie” en “Parkeren & laden en lossen”. De gronden aan het Nieuwland hebben – voor zover in beroep van belang – de bestemming “Centrum-2”, het perceel aan de Achterstraat heeft de bestemming “Bedrijf-opslag”.
2.3
[eiser 1] woont aan de [adres] . Vanaf zijn balkon op de tweede verdieping heeft hij zicht op het project. [eiser 2] is mede-eigenaar van een aantal appartementen aan het Nieuwland, die hij verhuurt aan derden. Het trappenhuis van de nieuwbouw aan de [locatie] grenst direct aan een plat dak, waarvan een deel door de huurders als dakterras wordt gebruikt.
2.4
Verweerder heeft het project wat betreft planologisch strijd gebruik vergund door gebruik te maken van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Onder verwijzing naar de voor het project opgestelde ruimtelijke onderbouwing concludeert verweerder dat het project niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad heeft geen verklaring van geen bedenkingen afgegeven, omdat het plan past binnen een van de categorieën van gevallen waarvan de gemeenteraad heeft aangegeven dat daarvoor een dergelijke verklaring niet nodig is.
omvang van het geding
3.1
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de beroepsgronden zich enkel richten tegen de verleende omgevingsvergunning voor zover het betreft de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo.
3.2
Het project voorziet in een verhoging van het pand aan het Nieuwland 18. Daardoor wordt de toegestane maximale bouwhoogte overschreden met 0,86 m. In zoverre is het project strijdig met de bestemming “Centrum-2”. Anders dan eisers betogen, is het project voor het overige aan de kant van het Nieuwland niet in strijd met de geldende bestemming. De voor “Centrum-2” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woningen. De te realiseren appartementen zullen volgens [naam derde-partij] worden verhuurd aan [toekomstige huurder] , die van plan is om daar mensen met een beperking te huisvesten. In het bestemmingsplan wordt in artikel 1 het begrip ‘woning’ gedefinieerd als 'een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding'. Ter zitting is komen vast te staan dat de toekomstige bewoners zelfstandig koken, een eigen dagbesteding hebben en dat geen sprake is van permanente begeleiding dan wel therapeutische behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de appartementen daarom worden aangemerkt als 'woningen' als bedoeld in het geldende bestemmingsplan. Dat er ’s nachts iemand vanuit [toekomstige huurder] aanwezig is om de bewoners desgewenst ondersteuning te bieden, maakt dat niet anders.
3.3
De gronden aan de Achterstraat zijn aangewezen voor ‘Bedrijf-Opslag’ en bestemd voor gebouwen ten behoeve van opslagdoeleinden al dan niet in combinatie met (bedrijfs)woningen, voor zover het de tweede en hogere bouwlagen betreft. Wonen in de eerste bouwlaag is alleen toegestaan als in de bestaande situatie in de eerste bouwlaag wordt gewoond. In de bestaande situatie bevond zich aan de Achterstraat een garage in één bouwlaag waarin niet werd gewoond. In de nieuwbouw komen 6 appartementen, ook op de begane grond.De nieuwbouw is functioneel gezien daarom in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien wordt het gebouw aan de Achterstraat grotendeels buiten het bouwvlak gebouwd en is het 5,66 m hoger dan het bestemmingsplan toestaat. Ook op deze onderdelen is het project strijdig met het bestemmingsplan.
3.4
De rechtbank constateert dat de beroepsgronden zich niet richten tegen de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte aan de kant van het Nieuwland en ook niet tegen de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte aan de kant van de Achterstraat, voor zover het gaat om de nieuwbouw die direct gelegen is aan de straatkant. De beroepsgronden hebben inhoudelijk hoofdzakelijk betrekking op de nieuwbouw die tussen het Nieuwland en de Achterstaat is voorzien.
toetsingskader
4. De beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 , eerste lid, onder a, onder 3º Wabo behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechter dient dit besluit terughoudend te toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.
verklaring van geen bedenkingen
5.1
Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is. Eisers hebben er ter zitting op gewezen dat in de huidige situatie de ruimte tussen de panden aan het Nieuwland en de Achterstraat in feite een open binnenplaats is. In het project wordt die open ruimte bebouwd, waardoor de ruimtelijk structuur wordt aangepast. Daarom is volgens hen die verklaring vereist.
5.2
Verweerder heeft in de nota van zienswijzen (bladzijden 8 t/m 10) – samengevat – aangegeven dat de stedenbouwkundige structuur en ruimtelijke structuur bestaat uit het historisch stratenpatroon, het karakter en uitstraling van de bebouwing, en de ligging van de bebouwing ten opzichte van de openbare ruimte. De ruimtelijke waarde van de Achterstraat ligt in de rooilijn, de bebouwingsschaal, het ritme van de bebouwing maar niet zozeer in het uiterlijk van het individuele pand. De nieuwbouw wordt in de oorspronkelijke structuur gerealiseerd, met dezelfde rooilijn en dezelfde gevelbreedte. Er wordt een bouwlaag toegevoegd en er vindt afdekking plaats met een kap. Dit past binnen de bebouwingsschaal van de Achterstraat. Het bestaande pand heeft een individueel en kleinschalig karakter. Het nieuwe pand heeft dat ook. De individualiteit van het pand blijft intact en er is geen sprake van verdichting. De huidige pandbreedte wordt aangehouden, dus is er ook geen sprake van schaalvergroting. De structuur wordt niet onaanvaardbaar aangepast volgens verweerder.
5.3
Bij besluit van 15 maart 2011(voor zover hier van belang) heeft de gemeenteraad besloten dat voor projecten 'die een herontwikkeling van een bestaande locatie inhouden maar waarbij geen aanpassing van de ruimtelijke dan wel stedenbouwkundige structuur plaatsvindt' geen verklaring van geen bedenkingen van de raad nodig is.
5.4
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het project niet leidt tot aanpassing van de ruimtelijke of stedelijke structuur ter plaatse en acht dit standpunt ook afdoende gemotiveerd. Dat de ruimte tussen de bestaande panden aan het Nieuwland en de Achterstraat nu ten dele wordt bebouwd, betekent, anders dan eisers aanvoeren, niet dat daarmee de ruimtelijke structuur wijzigt, omdat de inrichting van de ruimte tussen de bouwblokken geen deel uitmaakt van de ruimtelijke structuur ter plaatse. Een verklaring van geen bedenkingen is in dit geval dus niet vereist.
goede ruimtelijke ordening
6.1
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat het project in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, onder meer doordat verweerder niet op zorgvuldige wijze rekening gehouden heeft met de belangen van omwonenden. In de besluitvorming wordt onvoldoende duidelijk dat de relevante belangen in beeld zijn gebracht en hoe die vervolgens zijn gewogen. Eiser noemen in dit verband verlies van privacy, toename van parkeerdruk en negatieve effecten op de bezonning.
6.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de diverse belangen genoemd staan in de ruimtelijke onderbouwing en de nota van zienswijzen. De belangen zijn verweven in de verschillende onderdelen daarvan. Alle betrokken belangen zijn wel degelijk onderkend en gewogen.
6.3.1
In de ruimtelijke onderbouwing is aandacht besteed aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, waarbij is geconcludeerd dat geen sprake is van extra inkijk bij naastgelegen woningen. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing en de nota van zienswijzen opgenomen dat voor het project een parkeernorm van 0 wordt gehanteerd, dat voor toekomstige bewoners geldt dat bewonersvergunningen worden verleend volgens een plafond en een wachtlijstsysteem. Als de parkeervraag hoger is dan het parkeeraanbod, worden er geen vergunningen verleend en worden de toekomstige bewoners op een wachtlijst geplaatst. Het project past binnen het gemeentelijke parkeerbeleid. Over de kraskaarten heeft verweerder aangegeven dat bewoners van het project daar inderdaad voor in aanmerking zouden kunnen komen, maar dat dit een gering en aanvaardbaar effect heeft op de parkeerdruk. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat medewerkers van [toekomstige huurder] niet in de directe omgeving van de appartementen zullen kunnen parkeren, maar gebruik moeten maken van een nabij gelegen parkeerplaats. Ook wordt in de ruimtelijk onderbouwing verwezen naar schaduwdiagrammen waaruit volgt dat door realisatie van het project aan de Achterstraat tot 12.00 uur sprake is van extra schaduw in de aangrenzende tuinen, met uitzondering van de zomermaanden. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de schaduwwerking ter plaatse van de woning van
[eiser 1] , niet wijzigt door het project.
6.3.2
De rechtbank acht de hiervoor weergeven en door verweerder gemaakte belangenafweging niet onredelijk. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder gehanteerde parkeernorm '0' in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid. Een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de Achterstraat is daarom niet te verwachten. Ter zitting is komen vast te staan dat ter plaatse van de woning van [eiser 1] en de door [eiser 2] verhuurde appartementen qua bezonning geen nadelige gevolgen worden ondervonden van het project. Eisers hebben gesteld dat door de bebouwing van een voorheen open ruimte het uitzicht vanaf het balkon van [eiser 1] verloren gaat en dat inkijk ontstaat in twee van de door [eiser 2] verhuurde bovenwoningen. Ter zitting is gebleken dat dit inderdaad, voor wat betreft de inkijk in beperkte mate, het geval is. Ook is ter zitting aannemelijk geworden dat vanuit het trappenhuis enig zicht bestaat op het platte dak dat gedeeltelijk als dakterras wordt gebruikt door de huurders van [eiser 2] . Daarmee is een zeker verlies van privacy aan de orde. Hoewel het invoelbaar is dat eisers onder deze omstandigheden bezwaren hebben tegen het project, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een zodanige inbreuk op hun privacy dat verweerder de omgevingsvergunning om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers in een sterk verstedelijkte binnenstadomgeving wonen, waar wat betreft (onder meer) privacy bewoners meer van elkaar te dulden hebben dan in een minder dichtbebouwde omgeving. Voor zover eisers hebben betoogd dat zij hinder zullen ondervinden van het geluid dat het trappenhuis teweegbrengt, verwerpt de rechtbank dit omdat zij deze stelling niet concreet hebben onderbouwd.

in de zaak met nummer 19/1777

7.1
Eiser stelt dat de vergunning niet voldoet aan de eisen die in de rechtspraak zijn gesteld aan de analyse van cultuurhistorische waarden in het kader van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Eiser verwijst naar de uitspraak van 8 november 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:2993). De bescherming van de cultuurhistorische waarde kan alleen gewaarborgd worden via het proces van een goede ruimtelijke ordening waarbij alle waarden van de leefomgeving aan bod komen. In de ruimtelijke onderbouwing wordt alleen gewag gemaakt van het gevelbeeld. Andere aspecten die naar vaste rechtspraak moeten worden beoordeeld komen niet aan de orde. Verweerder kan niet volstaan met verwijzen naar de Welstandsnota.
7.2
Verweerder voert aan dat in de rechtspraak waarnaar eiser verwijst, is bepaald dat in de toelichting bij het bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe wordt omgegaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit is gebeurd voor de hele binnenstad van Hoorn, dus ook het Nieuwland en de Achterstraat. In bijlage 6 van de toelichting van het bestemmingsplan staat welke panden beeldbepalend zijn en welke niet. De panden Nieuwland 14, 16 en 18/18A zijn beeldbepalend, Achterstraat 11A niet. Met het beeldbepalende karakter van de panden aan het Nieuwland is zorgvuldig omgegaan. Dit blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing en het positieve advies van de Commissie voor monumenten en welstand. Deze commissie heeft het bouwplan getoetst aan de gebiedsgerichte criteria beschermd stadsgezicht in de Welstandsnota 2017.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd dat bij de vergunningverlening zorgvuldig is omgegaan met de desbetreffende cultuurhistorische waarden. Verweerder hoefde hierin dan ook geen aanleiding te zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
8. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat niet onderbouwd wordt op welke wijze de huisvesting van personen met een beperking, voor een beperkte duur, past binnen het beleid van de Provincie. Verweerder onderbouwt niet waarom de doelgroep aansluit bij de regionale kwantitatieve behoefte die de Woonvisie beschrijft.
Verweerder wijst naar Provinciale Woonvisie 2010-2020 en betoogt dat het bouwplan daarbinnen past. Het bouwplan past ook binnen de ruimte voor woningbouw die Hoorn nog heeft op grond van het op de Woonvisie gebaseerde Regionale Actie Programma Wonen. In de Regionale Woonvisie Westfriesland 2017 wordt op pagina 3 een aantal ankers genoemd, waaronder “scheiden wonen en zorg; langer zelfstandig wonen bevorderen”. Op pagina 13 wordt dit toegelicht. Het bouwplan is bestemd voor huisvesting van mensen met een beperking. Het past binnen dat streven van de Woonvisie. De rechtbank volgt verweerder daarin. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan past binnen de regionale woningbouwprogrammering en regionaal is afgestemd.
9. Verder stelt eiser dat verweerder een deugdelijk onderzoek had moeten verrichten naar geluidshinder. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij daarbij hoofdzakelijk doelt op geluid van verkeer.
Verweerder voert onder verwijzing naar paragraaf 4.6 van de ruimtelijke onderbouwing aan dat de locatie vanwege het geldende snelheidsregime van 30 km/u daarop niet nader onderzocht hoeft te worden. Dit heeft eiser niet betwist. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.

in beide zaken

10. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.