4.4.De deskundige, mr. G.J. Kemper, heeft naar aanleiding van de opdracht die hem is verstrekt bij het tussenvonnis van 15 augustus 2018 om de redelijkheid van de declaraties te beoordelen, in zijn rapport van 15 januari 2019, voor zover van belang, het volgende geadviseerd:
7. Is het totaal van het gevorderde honorarium redelijk?
Voor de beoordeling van de redelijkheid van het in rekening gebrachte honorarium zijn meer factoren van betekenis dan de redelijkheid van het uur honorarium zelf - wanneer de honoreringsafspraak is gebaseerd op een bedrag per gewerkt uur - en de redelijkheid van de bestede tijd. Evenzeer van invloed op het redelijkheidsoordeel is het antwoord op de vraag of het honorarium in een acceptabele verhouding staat tot het doel, beoogd dan wel bereikt door de inspanningen van de advocaat. Daar speelt dan ook weer een rol bij, of de cliënt vooraf heeft ingestemd met de vermoedelijke kosten van rechtsbijstand en of hij ook heeft kunnen overzien wat de voorlichting inhield. Wie procedeert over een aangelegenheid met een gering financieel belang dient het bijvoorbeeld tijdig te vernemen wanneer het advocatenhonorarium gelijk aan of hoger dan de verwachte opbrengst zal zijn teneinde een weloverwogen keuze te kunnen maken. Los van de financiële betekenis van de te behandelen zaak geldt dat hoe geringer de kans op een positief resultaat is, des te gewichtiger het wordt dat een cliënt in staat is om te beoordelen wat zijn financiële inspanningen zullen worden, afgezet tegen de kans op een gunstig resultaat. Maar ook wanneer de onzekerheden overzichtelijk tot gering zijn is het een aan een advocaat te stellen eis dat hij de financiële consequenties van zijn bijstand aan zijn cliënt voorlegt en zijn cliënt lopende de behandeling van de zaak informeert wanneer de declaratie aanmerkelijk hoger dreigt te worden dan aanvankelijk voorzien.
Gedagsregel 26, zoals die gold ten tijde van de werkzaamheden van mr. [eiseres/verweerster], schrijft dat laatste voor.
Daaruit volgt dat bij de beoordeling van de redelijkheid van een declaratie niet alleen die declaratie zelf moet worden getoetst bezien in het licht van eerdere en inmiddels betaalde declaraties. Ook dient het in de beschouwing te worden betrokken, wanneer het resultaat van de rechtsbijstand aanmerkelijk afwijkt in negatieve richting van wat de advocaat daaromtrent aan zijn cliënt heeft geadviseerd.
Het tuchtrecht voor advocaten beïnvloedt de beoordeling van wat in dit verband redelijk is in die zin ook nog eens, dat wanneer tussen advocaat en cliënt geen overeenstemming bestaat over wat door de advocaat is kenbaar
gemaakt, het uitgangspunt zal zijn dat bij afwezigheid van deugdelijke vastlegging het ervoor gehouden moet worden dat de advocaat niet of onvoldoende informatie heeft verstrekt.
Mr. [eiseres/verweerster] en Mr. Hoogstraate hebben in hun brief van 23 oktober 2018 bericht dat mr. [eiseres/verweerster] zijn cliënten niet schriftelijk heeft geïnformeerd, in het algemeen of per procedure, over de goede en de kwade kansen en de
daaraan verbonden geschatte kosten. Zij wijzen erop dat mondeling aan de goede en kwade kansen van de procedures uitvoerig aandacht is besteed en ook de declaraties waar uit bleek wat de financiële consequenties waren van de activiteiten van mr. [eiseres/verweerster] zijn betaald althans behouden zonder dat [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] vragen daarover hadden. Daaruit mag volgen dat zij zich van de financiële consequenties heel wel bewust waren, aldus mr. [eiseres/verweerster] en mr. Hoogstraate. Waar nodig kom ik daar in het navolgende gedeelte van mijn rapport op terug.
Met betrekking tot de beslagprocedure heb ik de aan het redigeren van het beslag gewijde tijd bovenmatig bevonden. Een reductie van het honorarium met de tegenwaarde van ruwweg veertig uren, op een totaal van
honderdzeventig aan dagvaarding en beslagrekest bestede tijd zou passend zijn. Een reductie van de voorbereidingstijd van 21,6 uur voor de zitting van de rechtbank met tien uren is dat evenzeer.
De poging tot wraking van twee raadsheren, gestoeld op hun binding met ABN-AMRO was niet zonder meer kansloos. Het door de wrakingskamer van het Hof Den Haag gebruikte argument dat ABN-AMRO geen partij was in de procedure waarin wraking werd verzocht is formeel juist maar materieel voor discussie vatbaar, en mr. [eiseres/verweerster] heeft ook de wrakingskamer op de materieel van betekenis zijnde rol van de bank gewezen. De grondslag blijft evenwel mager, ook in dit licht bezien, en voor de beoordeling dient ook in aanmerking te worden genomen dat de functionaliteit van het wrakingsverzoek nauwelijks of niet zichtbaar is. Het ging om een door de rechtbank afgewezen verzoek om beslag te mogen leggen, met als effect van zo’n afwijzing dat een debiteur die voornemens is goederen aan verhaal te onttrekken, redelijk vrij spel heeft gekregen. Een hoger beroep zal daarom een gering nut hebben. Los van de vraag of beslaglegging überhaupt geïndiceerd was en of appèl nut had, verdient het dan een nauwkeurige en goed gemotiveerde beslissing om op de appèlprocedure ook nog een wrakingsincident los te laten. Bij gebreke van enige vorm van (schriftelijke) voorlichting aan [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] over de zin van wraking, de kans van slagen en de financiële consequenties is het onredelijk dat de daaraan verbonden zestien uren werktijd in rekening zijn gebracht.
Mr. Hoogstraate wijst erop dat het wrakingsverzoek werd geïnstigeerd door [gedaagde/eiser2] die ook grotendeels de wrakingsgronden aandroeg en dat een Rotterdamse advocaat aan [gedaagde/eiser2] kenbaar had gemaakt wraking een
goed idee te vinden. Dit een en ander ontslaat mr. [eiseres/verweerster] niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om het nut van de exercitie alsmede de kans van slagen te beoordelen.
Dit gezegd zijnde, de bijbehorende declaraties zijn betaald en de opdracht van de rechtbank aan de deskundige is beperkt tot de vraag of de nog openstaande declaraties redelijk zijn, mede in het licht van reeds eerder door [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] en ARAG betaalde declaraties. Gelet op die opdracht is het niet juist hier genoemde becijferingen van uren zonder meer in mindering te brengen op het thans gevorderde declaratiebedrag, maar gaat het om een element bij de uiteindelijke afweging of wat thans wordt gevorderd redelijk is.
Een tweede element is of de uitkomst van de zaak in zo sterke mate afwijkt van hetgeen de advocaat heeft geadviseerd, dat daar een grond voor matiging in is te vinden. Die uitkomst is uitgesproken negatief: het verzoek
tot beslaglegging is afgewezen, het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen, en niet alleen zijn de vorderingen in de hoofdzaak afgewezen, [gedaagde/eiser1] is in eerste aanleg veroordeeld in de
volledige proceskosten ten belope van ongeveer € 240.000,-. In de tuchtrechtelijke procedure tegen de oud-notaris, door [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] aangevangen en in eerste instantie afgerond met enige berispingen en
waarschuwingen, is aanvankelijk een voor [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] positief resultaat geboekt in die zin dat de oud-notaris in appèl uit het ambt is ontzet. Nadien is de uitspraak herzien en is de maatregel teruggebracht tot
die van berisping.
Een schriftelijk en gemotiveerd advies bij het beroep tegen de weigering van het beslagverlof ontbreekt. Wel schrijft mr. [eiseres/verweerster] bij de beschikking waarmee het beslagverlof wordt geweigerd dat het een ‘waardeloze
uitspraak’ is waarvan hij even uit het veld is geslagen (prod. 3 bij antwoord). Op 13 september 2016 (prod. 14 bij antwoord) schrijft hij dat het herzieningsoordeel van de notariskamer niet deugt en dat hij ‘heilig’
gelooft in zijn boodschap.
Mr. [eiseres/verweerster] heeft erop gewezen dat één van de meest pijnlijke aspecten, de veroordeling van [gedaagde/eiser1] in de volledige proceskosten van [A.] , uitzonderlijk is. Daar mag tegenover staan dat in alinea 52 van de dagvaarding toegelicht
wordt waarom [A.] in de volledige proceskosten van [gedaagde/eiser1] dient te worden veroordeeld en het petitum is sub 9 daar ook op toegesneden. Mr. [eiseres/verweerster] kan dus niet verrast zijn door het bestaan van de mogelijkheid voor de rechter
om een volledige kostenveroordeling toe te kennen en achtte zelf de zaak van dien aard dat daarvoor ook aanleiding bestond, zij het ten gunste en niet ten laste van [gedaagde/eiser1] . Dat die kostenveroordeling er daadwerkelijk is
gekomen blijft uitzonderlijk maar dat is des temeer een aanleiding voor de advocaat aan wiens cliënt zoiets overkomt en die van oordeel was dat juist de wederpartij in die volledige kosten moest worden veroordeeld, om bij de bepaling van zijn honorarium matiging te betrachten. Dat in hoger beroep die kostenveroordeling is teruggebracht tot de ‘gewone’ maakt de zaak natuurlijk enigszins anders maar ook dan mag worden bedacht, dat voor dat appèl kosten zijn gemaakt en voor [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] de beslissing om te appelleren mede zal zijn ingegeven door de hoop dat die kostenveroordeling nog ten goede zou kunnen keren.
In het commentaar van de zijde van mr. [eiseres/verweerster] bij het arrest wordt twijfel uitgesproken over de in appèl gekozen strategie om een groot gedeelte van de vorderingen uit de eerste aanleg te laten vallen, en genoemd dat mogelijk resultaat op de niet-gehandhaafde onderdelen had kunnen worden geboekt wanneer niet een nieuwe advocaat maar Mr. [eiseres/verweerster] dat hoger beroep had behandeld. Die gedachte is te speculatief om concreet verworpen te kunnen worden, maar het verdient opmerking dat, zoals mr. Baarspul signaleert, in het arrest wordt overwogen dat in eerste aanleg de waarheidsplicht door [gedaagde/eiser1] is geschonden en ook de grens van een behoorlijke procesvoering is overschreden. Overwogen wordt evenwel dat [gedaagde/eiser1] kon menen dat de ‘namens hem door zijn advocaat’ ingestelde
vorderingen een kans van slagen hadden om welke reden de volledige proceskostenveroordeling geen stand houdt. Ook dat is speculatief maar de formulering wekt de indruk dat het gerechtshof mogelijk minder schappelijk zou zijn geweest wanneer mr. [eiseres/verweerster] nog aan het roer had gestaan. Mr. Baarspul noemt als onderdeel van door [gedaagde/eiser1] geleden schade dat [A.] weigert de op grond van het vonnis betaalde volledige proceskosten terug te betalen. Het causaal verband met de adviezen van mr. [eiseres/verweerster] acht ik te gering om daar bij de beoordeling van wat een redelijke declaratie is mee rekening te houden.
De uitkomst van de genomen juridische stappen is zodanig negatief, dat daar een matigende invloed op het declaratiebedrag in is aan te wijzen. Dat geldt des te sterker nu de schaarse schriftelijke indicaties de indruk wekken dat mr. [eiseres/verweerster] de risico’s niet onderkende, en het hem aan te rekenen valt dat hij zijn taxaties, zowel van de kansen als van de financiële aspecten, niet schriftelijk voor de cliënt heeft vastgelegd wat de besluitvorming ten goede zou zijn gekomen.
Ook een reden voor matiging is gelegen in de analyse die aan de inrichting van de vorderingen en de toelichting daarop ten grondslag heeft gelegen. Die analyse is niet op schrift gesteld maar uit de processtukken blijkt dat
zwaar werd geleund op de onkunde van [gedaagde/eiser1] in financiële aangelegenheden en de druk die zijn broer [A.] op hem uitoefende, welke elementen het mogelijk en verklaarbaar maakten dat hij om de tuin werd geleid en
uiteindelijk instemde met een voor hem uiterst nadelige ontvlechting. Tegelijkertijd is voor wat betreft die ontvlechting in 2009 benadrukt dat de belastingadviseur [B.] en [gedaagde/eiser2] , geverseerd in juridisch-notarieel
werk, allebei [gedaagde/eiser1] waarschuwden voor de consequenties van het voorstel van [A.] , en [gedaagde/eiser2] ook de oud-notaris zeer serieuze bedenkingen voorhield. Aldus ontstond een soort van spagaat in de argumentatie, die niet doorslaggevend zal zijn geweest voor het eindresultaat maar de rechterlijke beoordeling ten gunste van [gedaagde/eiser1] onmogelijk zal hebben kunnen bevorderen.
Deze spagaat heeft er wèl in belangrijke mate aan bijgedragen dat [gedaagde/eiser1] door de rechtbank in de volledige proceskosten van de gedaagden, ten belope van ongeveer € 240.000,-, is veroordeeld. In r.o. 4.47 gispt de rechtbank het door [gedaagde/eiser1] /mr. [eiseres/verweerster] opgeroepen beeld ‘dat alles buiten medeweten van [gedaagde/eiser1] of het ontbreken van dien wil’ geschiedde. In de daarop volgende rechtsoverwegingen wordt beschreven dat dat beeld ongewijzigd is
gebleven, ondanks vele producties die op het tegendeel wijzen en ondanks het oordeel van de voorzieningenrechter over het beslag.
In alinea 20 van de Conclusie van Antwoord in reconventie wijst [eiseres/verweerster] erop dat hij eerst na het oordeel van de voorzieningenrechter de - kennelijk door de rechtbank bedoelde - informatie krijgt die aan het stevig negatieve oordeel van de rechtbank ten grondslag ligt. Die informatie was onvoldoende, schrijft mr. [eiseres/verweerster] te aangehaalder plaatse, voor de conclusie dat de zaak zodanig was afgezwakt dat van de vorderingen moest worden afgezien. Een schriftelijke advisering aan [gedaagde/eiser1] ontbreekt, en los daarvan valt in de processtukken niet terug te vinden dat op welke wijze ook rekening is gehouden met de informatie die wijst op een aanzienlijk grotere kennis van zaken bij [gedaagde/eiser1] en een grotere rol bij de onderhandelingen over de afwikkeling dan door mr. [eiseres/verweerster] aanvankelijk was aangenomen. Op het vertrouwde stramien werd voortgeborduurd en de pogingen om de motieven van de diverse tegenpartijen verdacht te maken werden ongewijzigd, misschien zelfs heftiger, voortgezet. Aldus heeft mr. [eiseres/verweerster], zich à tort et à travers vierkant opstellend vóór zijn cliënt, een niet te
verwaarlozen bijdrage geleverd aan de aanzienlijke kostenveroordeling. Dat het verkeerd aflopen van de hoofdzaak een aanleiding tot matiging van de declaratie is, valt bij gebreke van deugdelijke schriftelijke advisering niet met stelligheid te zeggen maar de enkele aannemelijkheid dat de cliënt instemde met diverse stappen en de agressieve aanpak toejuichte is ontoereikend om het buitengewoon negatieve resultaat uitsluitend voor zijn rekening te laten komen. Alleen al de uitkomst van een aanzienlijke kostenveroordeling is voor een redelijk handelend advocaat een aanleiding de declaratie te matigen al wordt dat effect sterk verminderd door de
uitkomst van het hoger beroep.
Mr. [eiseres/verweerster] en Mr. Hoogstraate noemen in hun reactie dat het door [gedaagde/eiser1] aanvankelijk aangedragen beeld lacuneus bleek, door de producties van [A.] in het debat over het beslagverlof, wat heeft geleid tot een indringende heroriëntatie. Als voorbeeld wordt de akte van 31 december 2014 genoemd (productie 13 bij de Conclusie van Antwoord). De akte wekt evenwel vooral de indruk dat het inmiddels bekend geworden materiaal bijdraagt aan de al eerder voorgedragen gedachte dat [A.] , de oud-notaris en ABN-AMRO door intimidatie en manipulatie [gedaagde/eiser1] hebben geforceerd in te stemmen met de ontvlechtingsafspraak. Van een andere analyse van de zaak en een wijziging van de grondslag van de vorderingen blijkt niet.
Mr. [eiseres/verweerster] en mr. Hoogstraate achten het niet juist dat van mr. [eiseres/verweerster] wordt gezegd dat hij à tort et à travers zich voor zijn cliënt opstelde. Daarmee lijkt hem te worden verweten dat hij zijn cliënt geloofde. Zij noemen in dit
verband dat de oud-notaris uit zijn ambt is ontzet waarmee duidelijk wordt, zo begrijp ik, dat ook anderen en niet de eersten de besten ernstige bedenkingen hadden.
Het bezwaar evenwel heeft niet te maken met de kernwaarde ‘partijdigheid’ maar met professionaliteit in de zin van distantie. In de onderhavige zaak heeft zich gewroken dat een heldere analyse van de problematiek ontbreekt, die het mogelijk zou hebben gemaakt om de betekenis van nieuwe feitelijke gegevens naar waarde te schatten, en ten nadele van de cliënt is voortgegaan op een verkeerd spoor waarbij de advocaat de ogen
lijkt te hebben gesloten voor aanwijzingen dat de zaak anders lag dan hij aanvankelijk meende en wellicht ook mocht menen. De herziening van de beslissing van het gerechtshof om de oud-notaris uit zijn ambt te ontzetten
kon plaatsvinden omdat in de oorspronkelijke beslissing geen rekening kon worden gehouden met verklaringen van [gedaagde/eiser2] en de belastingadviseur [B.] die een ander en voor hem minder ongunstig licht wierpen op de aan de oud-notaris gemaakte verwijten.
Die verklaringen waren ten tijde van de behandeling van de zaak die tot ontzetting uit het ambt leidde aan de oud-notaris en aan het gerechtshof niet bekend maar de verklaring van [B.] was begin 2015 al door mr.
[eiseres/verweerster] ingebracht in de procedure tegen [A.] en het lijkt uitgesloten dat mr. Hof onkundig was van hetgeen [gedaagde/eiser2] later zou verklaren over de feitelijke gang van zaken. Aldus valt aan de beslissing tot ontzetting
weinig steun te ontlenen.
De in de aanvang, van dit hoofdstuk genoemde uren, toe te rekenen aan specifieke werkzaamheden, welke uren niet in rekening zouden moeten worden gebracht, in combinatie met de afweging dat een redelijk handelend
advocaat, die in de aanvang de strategie zou hebben gekozen die mr. [eiseres/verweerster] koos, die vervolgens tot heroriëntatie had moeten komen en die, bij continuering van de oorspronkelijke analyse en strategie, de cliënt uitvoerig
had moeten inlichten over de risico’s voor de zaak zelf èn de consequenties voor de kosten, moeten leiden tot matiging van de thans nog openstaande declaraties.
Uit de door mij ontvangen stukken blijkt dat er een geschil is geweest met ARAG over openstaande declaraties. In de twee dossiers (tegen de oud-notaris en tegen Rouwers) samen stond nog voor € 51.774, 12 aan declaraties open, en het geschil is aldus geschikt dat ARAG € 30.000 heeft betaald. Ik zie niet of de beperking van de aanspraak van mr. [eiseres/verweerster] op één dossier dan wel op beide dossiers betrekking heeft, maar het is aannemelijk
dat zo een verdeling voor de betrokkenen ook geen functie had, gelet op de verwevenheid van de verschillende dossiers. Wat de overwegingen van mr. [eiseres/verweerster] zijn geweest om te schikken, en nog wel op deze wijze, is niet van
betekenis. Ik leid eruit af dat hij accepteert dat de berekening van een honorarium op basis van bestede tijd op grond van redelijke argumenten en in de omstandigheden van dit geval tot een niet te verwaarlozen matiging
kunnen leiden en ik meen dat die gedachte ook in de verhouding tot [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] een rol mag spelen. Ik betrek ook in de beschouwing dat aan [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] een coulance-korting van € 12.500 is toegezegd in 2017, op voorwaarde dat de slotdeclaratie zou worden betaald en de discussie daarmee zou worden afgesloten. De voorwaarde werd niet vervuld maar het voorstel maakt duidelijk dat een redelijke declaratie ook voor mr. [eiseres/verweerster] lager kan zijn dan de uitkomst van de vermenigvuldiging van het uurtarief en de gewerkte uren.
8. Conclusie.
Het voorgaande betekent dat naar mijn opvatting, op grond van redelijkheid en billijkheid, de honorariumaanspraak verminderd moet worden met € 40.000,- , te vermeerderen met BTW. Daarmee is rekening gehouden met alle bekende omstandigheden van het geval, als in dit rapport beschreven.
In mijn concept-advies stelde ik de matiging op € 50.000, te vermeerderen met BTW. De nu vastgestelde verlaging vindt haar grondslag in zowel een toelichting van de zijde van mr. [eiseres/verweerster] op onderdelen van de verantwoorde tijd als in de uitkomst van het hoger beroep met betrekking tot de kostenveroordeling. Mr. Baarspul acht het in het concept genoemde bedrag te laag en noemt als concreet argument dat de schade voor zijn cliënten aanzienlijk hoger is, waarmee het terrein van de eventuele toerekenbare tekortkoming en de daaraan te verbinden consequenties wordt betreden, waarover de rechtbank nog zal hebben te oordelen. Mr. Baarspul noemt ook dat mr. [eiseres/verweerster] en zijn kantoorgenoten op basis van een eerste gesprek omvangrijke en kostbare werkzaamheden zijn gaan uitvoeren die vermeden hadden kunnen worden wanneer er eerst een behoorlijk feitelijk onderzoek zou zijn gedaan. Ook dat argument ligt meer op het terrein van de toerekenbare tekortkoming.
Mr. [eiseres/verweerster] en mr. Hoogstrate noemen dat zij redelijk zijn geweest omdat zij voorwaardelijk een reductie van het honorarium hebben voorgesteld, maar dat argument spreekt niet aan omdat het gaat om de redelijkheid van de
declaratie zelf.