ECLI:NL:RBNHO:2019:995
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om provisionele voorziening in het kader van alimentatie en draagkracht
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de man een provisionele voorziening heeft verzocht op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.P. Buers Bakker, verzocht om schorsing van zijn financiële verplichtingen jegens de vrouw en de minderjarige kinderen, die voortvloeien uit een eerdere beschikking van 20 juni 2018. De man stelde dat zijn inkomen was gewijzigd en dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde, wat hem niet in staat stelde om de alimentatie te betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Hoff, voerde verweer en betwistte de noodzaak van de gevraagde voorziening, stellende dat de man op de hoogte was van zijn financiële verplichtingen en dat er geen sprake was van een noodsituatie.
De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder het verzoekschrift van de man en het verweerschrift van de vrouw. De rechtbank concludeerde dat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn draagkracht substantieel was verminderd. De rechtbank oordeelde dat de man niet had onderbouwd dat zijn lagere inkomen het gevolg was van gezondheidsproblemen en dat de door hem ingediende prognoses niet voldoende waren om zijn verzoek te onderbouwen. Bovendien werd vastgesteld dat de man niet had aangetoond dat hij schulden had die niet waren meegenomen in de eerdere onderhandelingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2019. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.