In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Chennai via Londen. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht, uitgevoerd op 11 augustus 2018, had een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en uiteindelijk met een vertraging van zes uur op hun eindbestemming aankwamen. British Airways heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals instructies van de luchtverkeersleiding en een beperkte buffer in de planning.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke vertragingen, aangezien de geplande overstaptijd van 65 minuten te krap was. De rechter oordeelt dat British Airways, ondanks de aangevoerde omstandigheden, gehouden is tot compensatie van de passagiers. De vordering tot betaling van € 1.800,00 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De kantonrechter wijst de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten worden toegewezen aan de passagiers, aangezien British Airways ongelijk krijgt.
Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof op 18 november 2020, en de kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.