ECLI:NL:RBNHO:2020:10219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
15/029468-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige kleindochter door grootvader tijdens oppassen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootvader die beschuldigd werd van ontucht met zijn kleindochter, die ten tijde van de feiten ongeveer 10 jaar oud was. De verdachte heeft tijdens het oppassen op zijn kleindochter haar op haar borstjes (tepels) gekust. De verdachte verklaarde dat hij geen verkeerde intentie had en dat hij zijn kleindochter enkel wilde geruststellen vanwege haar groeipijn. De rechtbank oordeelde echter dat, ongeacht de intentie van de verdachte, de handeling als ernstig en in strijd met de sociale normen werd beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar kwam tot de conclusie dat het kussen van de borstjes van de kleindochter wel degelijk ontuchtig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan het voorarrest, te weten 3 dagen, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de kleindochter. De rechtbank benadrukte de impact van het handelen van de verdachte op de kleindochter en haar familie, en de blijvende schade die dit heeft veroorzaakt in de familieverhoudingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/029468-20 (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 14 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen en/of te Callantsoog, gemeente Schagen, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, door (telkens)
- die [benadeelde partij 1] op haar borstjes en/of tepels te kussen en/of
- zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [benadeelde partij 1] te stoppen en/of hierbij de schaamstreek en/of de onderbuik van die [benadeelde partij 1] te betasten, en/of
- de billen van die [benadeelde partij 1] te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 14 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen en/of te Callantsoog, gemeente Schagen, in elk geval in Nederland met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door (telkens)
- die [benadeelde partij 1] op haar borstjes en/of tepels te kussen, en/of
- zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [benadeelde partij 1] te stoppen en/of hierbij de schaamstreek en/of de onderbuik van die [benadeelde partij 1] te betasten, en/of
- de billen van die [benadeelde partij 1] te betasten;
2
hij op een of meerdere verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen en/of te Callantsoog, gemeente Schagen, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] 2012, door (telkens) de billen en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij 2] te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen en/of te Callantsoog, gemeente Schagen, in elk geval in Nederland met [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door (telkens) de billen en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij 2] te betasten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit feit ten aanzien van het kussen van de borstjes van [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) bewezen kan worden verklaard en dat verdachte ten aanzien van dit feit van hetgeen hem onder de overige gedachtestreepjes wordt verweten, moet worden vrijgesproken. Voorts heeft de officier van justitie tot vrijspraak van hetgeen verdachte onder feit 2 wordt verweten gerekwireerd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft ten aanzien van het kussen van de borstjes van [benadeelde partij 1] , zoals primair ten laste gelegd onder feit 1, aangevoerd dat verdachte heeft erkend dat hij die handeling heeft verricht, maar dat de context waarin hij dat heeft gedaan maakt dat geen sprake is van een handeling met een ontuchtig karakter. In deze zaak gaat het om een grootvader die zijn kleindochter, waar hij regelmatig voor zorgde en die nog geen uiterlijke kenmerken van de puberteit vertoonde, een kusje op haar borstjes heeft gegeven omdat zij aangaf dat zij daar pijn had. Het betreft een troostende handeling zonder bijbedoelingen en evident niet seksueel van aard. Ten aanzien van de andere, onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde handelingen, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat deze door verdachte zijn gepleegd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 en vrijspraak feit 2De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, het tweede en derde gedachtestreepje, en onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Veroordeling voor feit 1 (het kussen van de borstjes en tepels van [benadeelde partij 1] )
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 (het kussen van de borstjes en tepels van [benadeelde partij 1] ) tenlastegelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de hierna volgende bewijsmotivering.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank komt tot verwerping van het verweer van de raadsman, inhoudende dat de door verdachte verrichte handeling (het kussen van de borstjes en tepels van zijn kleindochter [benadeelde partij 1] ) niet ontuchtig is, en overweegt daartoe het volgende.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling een handeling van seksuele aard is die strijdig is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of daarvan sprake is, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Verschillende factoren zijn daarbij van belang, zoals de context en de verhoudingen tussen de betrokkenen, het lichaamsdeel dat is aangeraakt, de aard van de aanraking en de wijze waarop die is geschied.
Verdachte heeft zijn kleindochter, toen ongeveer 10 jaar oud, op haar borstjes (tepels) gekust. Borsten kunnen, ook in het geval die nog niet volledig zijn ontwikkeld, vanuit seksueel oogpunt niet als neutraal worden beschouwd. Het is een algemeen bekend gegeven dat vrouwen een betasting van hun borsten als een inbreuk op hun seksuele integriteit ervaren, ook wanneer zij jong zijn en/of nog niet zijn volgroeid, zoals in het onderhavige geval. Verdachte heeft van meet af aan verklaard, en ter terechtzitting herhaald, dat hij de kusjes op de borstjes van zijn kleindochter heeft gegeven om haar gerust te stellen en dat hij daarbij absoluut geen seksuele intentie heeft gehad. Of verdachte al dan niet een seksuele intentie heeft gehad, doet echter niet ter zake. Het ontbreken van een seksuele intentie neemt immers de seksuele aard en het met een sociaal-ethische norm in strijd zijnde karakter van de handeling niet weg. Verdachte heeft een jong meisje, dat aan de vooravond van haar pubertijd stond, gekust op een plek (haar borstjes en tepels) waar dat niet hoort. De rechtbank is van oordeel dat er in redelijkheid niet aan kan worden getwijfeld dat de handeling van verdachte seksueel van aard en in strijd is met een sociaal-ethische norm is.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 14 september 2019 in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, door die [benadeelde partij 1] op haar borstjes en tepels te kussen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met [benadeelde partij 1] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 80 uren en tot opheffing van het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen opmerkingen gemaakt. De raadsman heeft wel in algemene zin naar voren gebracht dat de strafzaak verdachte erg zwaar valt en dat het contact tussen hem en zijn familie voorgoed is verbroken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zijn kleindochter, die toen ongeveer 10 jaar oud was, tijdens het oppassen op haar borstjes (tepels) gekust. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en geborgenheid van het meisje en haar lichamelijke integriteit geschonden. Dat verdachte heeft verklaard daarbij geen verkeerde intentie te hebben gehad en zijn kleindochter (in verband met groeipijn) slechts gerust te hebben willen stellen, doet aan de ernst van zijn handelen niets af. Hij heeft het vertrouwen dat een kleinkind in haar opa moet hebben, maar ook dat ouders in hun (schoon)vader moeten hebben, aangetast door haar te kussen op een plek waar dat niet hoort. Dat het handelen van verdachte veel impact heeft gehad op zijn kleindochter en haar ouders volgt uit hetgeen door hen ter terechtzitting naar voren is gebracht. In de door hen voorgelezen slachtofferverklaringen geven zij aan dat de familieverhoudingen duurzaam zijn ontwricht, hun vertrouwen is beschaamd en dat seksualiteit een beladen onderwerp is geworden.
Indachtig de hiervoor besproken ernst van het feit acht de rechtbank het van belang te vermelden dat ook aan de zijde van verdachte en zijn vrouw sprake is van leed en ontwrichting. Verdachte heeft ter terechtzitting uitvoerig zijn spijt betuigd, zijn verdriet getoond en verklaard dat zijn leven en dat van zijn echtgenote compleet op zijn kop staat door het verrichten van een handeling die hij (zoals hij het zelf omschreef) in een vlaag van verstandsverbijstering heeft verricht. Verdachte heeft zich ten aanzien van het bewezenverklaarde schuldbewust opgesteld en heeft naar het oordeel van de rechtbank geenszins afbreuk gedaan aan het gevoel van zijn kleindochter en haar ouders. Ook heeft verdachte ter terechtzitting meermaals benadrukt dat het voor hem van het grootste belang is dat de relatie tussen zijn vrouw en de familie zal worden hersteld, ook in het geval zijn contact met hen nooit zal herstellen.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 november 2020 van
[reclasseringswerker]als reclasseringswerker verbonden aan
Reclassering Nederland,waaruit volgt dat het recidiverisico als laag is ingeschat en waarin is geadviseerd om aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een meldplicht en een ambulante behandelverplichting op te leggen.
De op te leggen straffen
Bij de bepaling van de strafmodaliteiten, en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten 3 dagen, en een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 80 uren aan verdachte moeten worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij, anders dan door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd, geen voorwaardelijk strafdeel aan verdachte opleggen omdat uit het reclasseringsrapport van 6 november 2020 volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. Aan verdachte worden om die reden ook geen (bijzondere) voorwaarden opgelegd en kan van dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden geen sprake zijn. Voor zover verdachte behandeling en/of begeleiding nodig heeft, kan dat bovendien in een vrijwillig kader plaatsvinden, zoals inmiddels ook al gebeurt.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte 3 dagen in verzekering heeft doorgebracht.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering [benadeelde partij 1]
Namens de [benadeelde partij 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en het bewezenverklaarde. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering [benadeelde partij 2]
Namens de [benadeelde partij 2] is een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
22b, 22c, 22d, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 500,- bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan bepaalde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 10 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.I. de Jong, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.