ECLI:NL:RBNHO:2020:10316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5206
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.A. Klaver, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiseres had beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die was opgelegd op 11 november 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep, ondanks de stelling van verweerder dat de machtiging van de gemachtigde was ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres haar machtiging heeft herroepen en dat het beroep niet is ingetrokken.

De rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd naar nihil en het beroep gegrond verklaard. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met ongeveer 12 maanden, en dat deze overschrijding geheel aan de bezwaarfase is toe te rekenen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.572 en het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5206

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 december 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 september 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.101 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente ten bedrage van € 18.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente voor zover dit niet al door verweerder is gedaan;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De navorderingsaanslag is met dagtekening 11 november 2017 aan eiseres opgelegd en vermeldt een te betalen bedrag van € 340 (inclusief belastingrente ten bedrage van € 18).
2. Namens eiseres heeft haar gemachtigde hiertegen bezwaar gemaakt. Het (pro forma) bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 7 december 2017.
3. Op 2 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Van het gesprek is een verslag opgemaakt.
4. Met dagtekening 4 september 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard.
5. Hiertegen is door de gemachtigde van eiseres beroep ingesteld. Het (pro forma) beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 11 oktober 2019.
6. Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift een brief van eiseres gevoegd met dagtekening 11 november 2019, gericht aan het kantoor van de gemachtigde, waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“Hierbij doe u het verzoek de beroepsprocedure tegen de opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2015 stop te zetten.
Graag verneem ik van u omtrent bovenstaand verzoek.”
De brief is niet ondertekend door eiseres.
7. Op 24 december 2019 is de motivering van het beroepschrift door de rechtbank ontvangen. Hierbij is tevens een machtiging gevoegd. De machtiging is ondertekend door eiseres op 10 oktober 2019.
8. Bij brief van 25 mei 2020, gericht aan de gemachtigde van eiseres, heeft verweerder te kennen gegeven tegemoet te willen komen aan het beroep. In de brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“In bovenstaand beroep wil ik u tegemoet komen. Meer concreet onder de navolgende voorwaarden.
Ik verzoek u het beroep in te trekken met inachtneming van het volgende:
1. De navorderingsaanslag zal worden vernietigd;
2. U ontvangt een proceskostenvergoeding met factor 1 voor alle handelingen in bezwaar en beroep (zijnde drie proceshandelingen);
3. U ontvangt een vergoeding immateriële schade van € 500.
Ik verzoek u om de intrekking van het beroep aan mij te bevestigen. Na ontvangst van deze bevestiging zal ik overgaan tot uitbetaling van de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding. De vermindering van de navorderingsaanslag heb ik inmiddels opgenomen in de systemen.”
9. De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 29 mei 2020. In de brief laat de gemachtigde weten niet akkoord te gaan met het aanbod van verweerder. De gemachtigde is het niet eens met de wegingsfactor 1 die verweerder hanteert. Volgens de gemachtigde is een wegingsfactor van 1,5 passend in de onderhavige zaak.
10. Met dagtekening 23 juni 2020 zijn de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente verminderd naar nihil en is de verminderingsbeschikking met daarop een te ontvangen bedrag van € 340 naar de gemachtigde van eiseres verstuurd.
11. In geschil is of eiseres ontvankelijk is in haar beroep. Indien het antwoord hierop bevestigend luidt, zijn thans nog in geschil de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding.
12. Verweerder stelt dat de brief van eiseres van 11 november 2019 tot gevolg heeft dat zij haar machtiging heeft ingetrokken, de gemachtigde derhalve vanaf dat moment niet langer over een machtiging voor het voeren van de beroepsprocedure beschikte en het beroep op grond van de artikelen 8:24, 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
13. De rechtbank ziet in de brief van 11 november 2019 geen aanwijzingen dat eiseres haar machtiging zou hebben herroepen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat zelfs indien eiseres met haar brief van 11 november 2019 haar machtiging zou hebben herroepen, dat niet zou afdoen aan het feit dat de gemachtigde reeds voordien – namelijk op 11 oktober 2019 – namens eiseres beroep had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet in de brief van 11 november 2019 evenmin aanwijzingen dat eiseres haar beroep tegen de navorderingsaanslag wilde intrekken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:21 van de Awb kan het beroep door de indiener schriftelijk worden ingetrokken. De verklaring dat het beroep wordt ingetrokken dient uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te zijn (vgl. Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0277). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval geen sprake is. De rechtbank acht daarbij relevant dat de brief die zich in het dossier bevindt, geen handtekening van eiseres bevat en dat de rechtbank deze brief ook niet heeft ontvangen van eiseres of haar gemachtigde.
14. Gelet op het voorgaande is eiseres naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk in haar beroep. Nu de navorderingsaanslag door verweerder hangende de beroepsfase is verminderd naar nihil, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet daarin aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 (gemiddeld)). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Anders dan eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een wegingsfactor 1,5 (zwaar) toe te passen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen die in redelijkheid aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht en acht de zaak, gelet op de aard en de omvang daarvan, niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om het standpunt van verweerder te volgen, namelijk dat eiseres geen punt toegekend zou moeten krijgen voor het verschijnen ter zitting omdat een zitting voorkomen had kunnen worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat (de gemachtigde van) eiseres is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en eiseres bovendien niet akkoord was met het intrekkingsvoorstel van verweerder waardoor er tussen partijen nog een geschil bestond.
15. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Verweerder stelt dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn omdat de procedure in feite al op 11 november 2019 is gestopt en verwijst daarvoor naar de brief van eiseres (zie onder 6). Subsidiair stelt verweerder dat de procedure is geëindigd met het intrekkingsvoorstel van 25 mei 2020 (zie onder 8). Althans, dat vanaf dat moment geen sprake meer is van spanning en frustratie bij eiseres, aldus verweerder. Het subsidiaire standpunt van verweerder leidt ertoe dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn maar van een aanzienlijk kortere periode, waarmee een lagere immateriële schadevergoeding correspondeert.
16. De rechtbank neemt bij het verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, als uitgangspunt. Daaruit volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
17. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 7 december 2017 door verweerder is ontvangen en dat verweerder op 4 september 2019 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 1 december 2020. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank zijn afgerond 36 maanden verstreken. De redelijke termijn van twee jaar is derhalve overschreden met afgerond 12 maanden.
18. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 ziet de rechtbank
– anders dan verweerder betoogt – geen aanleiding voor het oordeel dat niet haar uitspraak maar de brief van eiseres van 11 november 2019 of het intrekkingsvoorstel van 25 mei 2020 als het einde van de termijn geldt. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden op basis waarvan het veronderstelde ontstaan van spanning en frustratie wegens het tijdsverloop afwezig moet worden geacht.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat nu de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met afgerond 12 maanden, eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 (€ 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden). De overschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase zodat de rechtbank verweerder veroordeelt tot vergoeding van de immateriële schade.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Brits, griffier, op 1 december 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.