In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Belgrado naar Amsterdam via München op 7 juli 2019. De eerste vlucht, LH1723, vertrok met een vertraging van 57 minuten, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij langdurige vertragingen.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de vertraging van de passagiers het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar dat Lufthansa niet aansprakelijk was voor de compensatie omdat de vertraging niet te wijten was aan nalatigheid van de luchtvaartmaatschappij. De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.