ECLI:NL:RBNHO:2020:11638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
8679851
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigen risico zorgkosten naast bestuursrechtelijke premie zorgkosten

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap OHRA Zorgverzekeringen NV (hierna: Ohra) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die verzekerd is bij Ohra tegen ziektekosten. De gedaagde betaalt een bestuursrechtelijke premie aan het CAK en heeft een zorgkostennota van € 122,40 aan eigen risico ontvangen, welke zij niet heeft betaald. Ohra vordert betaling van in totaal € 163,88, bestaande uit de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat haar zorgtoeslag aan Ohra wordt uitbetaald, waardoor zij niet in staat is om het eigen risico te betalen. De kantonrechter heeft de argumenten van de gedaagde verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde gehouden is om de zorgkosten te voldoen, aangezien zij de verschuldigdheid van deze kosten niet heeft betwist. De kantonrechter wijst de vordering van Ohra toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 9 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8679851 / CV EXPL 20-6398
Uitspraakdatum: 9 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
OHRA Zorgverzekeringen NV,
gevestigd te Tilburg
eiseres
verder te noemen: Ohra
gemachtigde: mr. J.J.F. de Geus (Flanderijn gerechtsdeurwaarders)
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
verschenen bij: [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
Ohra heeft bij dagvaarding van 14 mei 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Ohra heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is bij Ohra verzekerd tegen ziektekosten. [gedaagde] betaalt hiervoor een bestuursrechtelijke premie aan het CAK.
2.2.
Ohra heeft op 9 augustus 2019 een zorgkostennota aan [gedaagde] gestuurd ad € 122,40 aan eigen risico.
2.3.
Bij brief van 30 oktober 2019 heeft Ohra [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om het bedrag van € 122,40 binnen een in die brief genoemde termijn te voldoen, zonder bijkomende buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 verschuldigd te zijn.
2.4.
[gedaagde] heeft het bedrag van de zorgkostennota niet betaald.

3.De vordering

3.1.
Ohra vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 163,88. De vordering bestaat uit € 122,40 aan hoofdsom, € 1,48 aan rente berekend tot 14 mei 2020 en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met verdere rente en proceskosten.
3.2.
Ohra legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] met haar een zorgverzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Ohra heeft op grond van deze overeenkomst door [gedaagde] gemaakte ziektekosten in rekening gebracht die Ohra aan de zorgverlener heeft vergoed. Deze ziektekosten vallen onder het wettelijk verplichte eigen risico, zodat die voor rekening van [gedaagde] komen. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] deze kosten niet voldaan. Daarnaast vordert Ohra schadevergoeding in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij haar zorgverzekering sinds jaren betaald middels een CAK bestuursrechtelijke premie in verband met een destijds bestaand betalingsonvermogen. Haar integrale zorgtoeslag wordt per CJIB beschikking ingehouden en, naar zij veronderstelt, aan Ohra uitbetaald. Ohra heeft verzuimd om het beschikbare saldo dat overblijft van de zorgtoeslag na aftrek van de premie, aan te wenden voor het eigen risico. Dat valt [gedaagde] niet aan te rekenen. Het is een daad van onbehoorlijk bestuur dat Ohra nu via een gerechtelijke procedure dit bedrag alsnog van [gedaagde] vergoed probeert te krijgen waardoor de kosten oplopen.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] voert aan dat zij veronderstelt dat haar integrale zorgtoeslag via het CJIB en het CAK aan Ohra wordt uitbetaald. Kennelijk baseert [gedaagde] die veronderstelling op de hoogte van de zorgtoeslag en die van een basisverzekering. Volgens haar berekening zou er een surplus zijn waarbij [gedaagde] ervan uit gaat dat dat kan worden aangewend voor eventuele kosten van eigen risico. Nu [gedaagde] heeft nagelaten om die veronderstelling te onderbouwen, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Uit de door [gedaagde] overlegde beschikkingen inhouding zorgtoeslag blijkt dat niet. Het verweer dat Ohra zou hebben verzuimd om het beschikbare saldo aan te wenden voor het eigen risico, wordt dan ook verworpen.
5.2.
Dat betekent dat [gedaagde] gehouden is om de door Ohra aan haar in rekening gebrachte nota zorgkosten ad € 122,40 aan eigen risico, te voldoen. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van die kosten niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] heeft gereageerd naar aanleiding van de aan haar gestuurde nota en de aanmaningen die Ohra en vervolgens haar gemachtigde heeft gestuurd. Dat had wel op de weg van [gedaagde] gelegen als zij er van uit ging dat zij die rekening niet hoefde te betalen.
5.3.
Ohra maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd en zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente is, als steunend op de wet, eveneens toewijsbaar.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Ohra van € 163,88 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 122,40 vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Ohra tot en met vandaag vaststelt op € 301,09, te weten:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 72,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en op 9 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter