ECLI:NL:RBNHO:2020:1813

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
7524465 CV EXPL 19-1723
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en wettelijke rente door passagiers van vertraagde vlucht tegen Transavia Airlines

In deze zaak hebben passagiers van een vertraagde vlucht van Valencia naar Rotterdam/Den Haag een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines. De passagiers vorderden compensatie voor de vertraging van meer dan drie uur op 24 augustus 2018, alsook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Transavia heeft de compensatie op 10 december 2018 voldaan, maar betwistte de verschuldigdheid van de wettelijke rente en de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers gemachtigd zijn om namens hun minderjarige kinderen te procederen. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke rente over het bedrag van € 2.000,00 vanaf 27 augustus 2018 tot en met 4 december 2018 toewijsbaar was, omdat de schade terstond opeisbaar was. De vordering tot vergoeding van redelijke kosten werd afgewezen, omdat de passagiers niet onderbouwd hadden waarom deze kosten niet onder een mogelijke proceskostenveroordeling zouden vallen. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7524465 \ CV EXPL 19-1723
Uitspraakdatum: 4 maart 2020
Vonnis in de zaak van:
1. [passagier sub 1]pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige kind
2. [passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kind
4. [passagier sub 4]
wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen
7. [passagier sub 7] en 8. [passagier sub 8]
wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen de passagiers
gemachtigde mr. E.J. Goossens
tegen
De commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 5 februari 2019 een vordering tegen Transavia ingesteld en een incidentele conclusie strekkende tot samenvoeging ex artikel 222 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. Transavia heeft schriftelijk geantwoord in het incident en de hoofdzaak.
1.2.
Bij vonnis in het incident van 10 juli 2019 heeft de kantonrechter de vordering in het incident afgewezen.
1.3.
De passagiers hebben schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers diende te vervoeren van Valencia (Spanje) naar Rotterdam/Den Haag op 24 augustus 2018.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Transavia heeft op 10 december 2018 de compensatie voldaan.

3.De vordering

De passagiers vorderen -na wijziging van eis- dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- de wettelijke rente over een bedrag van € 2.000,00 vanaf 27 augustus 2018 tot en met 4 december 2018;
- € 275,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 350,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
- de nakosten.
3.1.
De passagiers stellen dat Transavia reeds de vordering tot compensatie op grond van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) heeft voldaan. Transavia heeft echter nagelaten de wettelijke rente over de compensatie te voldoen.
3.2.
Voorts stellen de passagiers dat Transavia op basis van het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2797) tevens de redelijke kosten dient te betalen die de passagiers moeten maken ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Deze kosten zijn tussen de passagiers en de gemachtigde gefixeerd op een percentage van de vergoeding en wel 30% van de vergoeding voor de eerste passagier, 20% vergoeding van de tweede passagier en 10% van alle volgende passagiers, totaal een bedrag van € 275,00. Tevens dient Transavia een bedrag van € 350,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Op haar verweer wordt in de beoordeling in gegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Transavia voert aan dat de minderjarige passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat de machtiging van de kantonrechter is afgegeven om te mogen procederen tegen Transavia Airlines B.V. en niet tegen Transavia. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de overgelegde machtiging blijkt dat de machtiging is afgegeven om een procedure te starten omtrent een geschil om een vergoeding voor vertraging conform EG Verordening 261/2004. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de passagiers zijn gemachtigd om de procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren. Dat de onjuiste rechtspersoon in de beschikking is opgenomen leidt niet tot een ander oordeel aangezien niet aannemelijk is dat dit in het onderhavige geval tot een ander oordeel van de kantonrechter in kwestie had geleid bij het verlenen van de machtiging.
5.3.
Niet in geschil is dat Transavia de gevorderde compensatie reeds heeft voldaan. Transavia betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn over de compensatie, omdat zij geen ingebrekestelling van de passagiers heeft ontvangen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. De vertraging van de vlucht is ontstaan op 24 augustus 2018. Per die datum hebben de passagiers schade geleden. Er is in dit geval sprake van een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, welke schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 2.000,00 vanaf 27 augustus 2018 tot en met 4 december 2018 wordt dan ook toegewezen.
5.4.
Voorts voert Transavia aan dat geen sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, in de zin van 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. Transavia is immers vrijwillig en direct over gegaan tot betaling van compensatie aan de passagiers. Niet aannemelijk is dat kosten zijn gemaakt, aldus Transavia. Daarbij is ook niet aangetoond dat de passagiers zich laten bijstaan op basis van no cure no pay. Tevens hebben de passagiers nagelaten te onderbouwen waarom het gevorderde bedrag geen kosten zouden zijn ter zake van verrichtingen waarop de artikelen 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot en met 240 Rv van toepassing zijn, aldus nog steeds Transavia.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW volgt dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Er moet dan wel een wettelijke grondslag zijn voor de verplichting tot schadevergoeding. De compensatie op grond van de Verordening betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Gaat het echter om vergoeding van kosten voor beperkte buitengerechtelijke werkzaamheden en volgt er een procedure met proceskostenveroordeling, dan wordt die vergoeding in de regel geacht in die proceskostenveroordeling begrepen te zijn. Tegenover de betwisting van Transavia hebben de passagiers niet onderbouwd waarom de gevorderde kosten niet onder een mogelijke proceskostenveroordeling zouden vallen. De gevorderde kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW worden dan ook afgewezen.
5.6.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat de passagiers de algemene voorwaarden van Air Claim Support hebben overgelegd. De passagiers worden in de onderhavige procedure bijgestaan door Juridisch Support B.V. De passagiers hebben niet gesteld wat de rechtsverhouding is tussen Air Claim Support B.V. en Juridisch Support B.V. dan wel de passagiers. Voorts is niet gebleken dat de overgelegde algemene voorwaarden zijn overeengekomen met de passagiers. Ook om deze redenen zou de vordering worden afgewezen.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Transavia heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van de wettelijke rente over een bedrag van € 2.000,000 vanaf 27 augustus 2018, tot aan 4 december 2018.
6.2.
compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter