3.3.De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt. Nu eiser heeft ontkend de uitnodiging voor de hoorzitting te hebben ontvangen is het aan verweerder om aan te tonen dat de uitnodiging daadwerkelijk is verzonden. Hierin is verweerder niet geslaagd. De door verweerder overgelegde gegevens van het postregistratiesysteem zijn daartoe onvoldoende. Gelet hierop heeft verweerder de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht geschonden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hij voldoende in de gelegenheid is geweest om in de beroepsprocedure zijn gronden kenbaar te maken. Daarbij is niets nieuws of anders naar voren gebracht dan eiser reeds in zijn bezwaarschrift had vermeld en verweerder heeft één en ander dan ook al in zijn besluitvorming meegewogen. De omstandigheid dat eiser thans niet ter zitting is verschenen leidt niet tot een ander oordeel. Eiser was van de zitting op de hoogte. Het niet verschijnen dient voor zijn rekening en risico te komen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb geen gevolgen verbinden aan de schending van de hoorplicht.
4. Eiser heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat verweerder zijn uitkering ten onrechte heeft herzien en teruggevorderd. Hij heeft zijn zwager geholpen met klussen en als dank heeft hij een motorpak cadeau gekregen. Hij heeft nooit te veel bijstand ontvangen. Eiser is niet betaald voor zijn hulp bij het klussen door zijn ex-zwager. Het betrof door eiser voorgeschoten materiaal kosten wat door zijn ex-zwager vergoed werd. Hij wist niet dat hij dit moest doorgeven aan verweerder.
Er zijn volgens eiser dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering dient af te zien. Hij zit in een benarde financiële positie. Als de terugvordering in stand blijft zit eiser een maand zonder geld, terwijl zijn vaste lasten doorlopen. Dit levert stress op, wat niet bevorderlijk is voor zijn gezondheid. Zijn zicht op uitstroom uit de bijstand is vanwege een motorongeluk in maart 2019 verloren gegaan. Hij werkt negen uur per week en wordt niet aangevuld tot het minimumloon. Zijn uitgaven zijn hoger dan zijn inkomsten. Hij heeft ook nog andere vorderingen bij verweerder waartegen een bezwaarprocedure loopt.
Hij verzoekt om kwijtschelding van de terugvordering.
5. Voor zover eiser meent dat de stortingen op zijn rekening in de maanden juli en augustus 2017, waaronder het geld dat hij heeft besteed aan een motorpak, ten onrechte in mindering zijn gebracht op zijn bijstandsuitkering dient dit naar het oordeel van de rechtbank buiten bespreking te blijven. Verweerder is hiertoe overgegaan bij besluit van 14 november 2017. Aangezien eiser hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt staat dit in rechte vast.
6. De rechtbank ziet zich dan ook geplaatst voor de vraag of verweerder de bijstandsuitkering van eiser terecht heeft herzien over de periode van januari 2017 tot en met 30 juni 2017 en terecht een bedrag van € 945,03 bruto van eiser heeft teruggevorderd. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Herziening
7. Een besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat in voornoemde periode bijschrijvingen op de bankrekening van eiser hebben plaatsgevonden door zijn ex-zwager.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. 10. Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen vergoedingen voor het door hem voorschoten materiaal betroffen. Bonnetjes of afschrijvingen op zijn rekening die deze stelling ondersteunen ontbreken. Hieruit volgt dat de bijschrijvingen als inkomsten moeten worden aangemerkt die in mindering moeten worden gebracht op de bijstandsuitkering van eiser in de desbetreffende maand.
11. Niet in geschil dat eiser van de bijschrijvingen bij verweerder geen melding heeft gemaakt. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand had het voor eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de bijschrijvingen op zijn bankrekening van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. Hij had die dan ook uit eigen beweging moeten melden bij verweerder. Eiser is bij de toekenning van de bijstand op zijn verplichtingen gewezen. Als hem één en ander onduidelijk was, had hij verweerder hiernaar moeten vragen. Hij heeft gelet hierop de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
12. Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, is verweerder in deze situatie gehouden de bijstand van eiser over de in geding zijnde periode te herzien.
Terugvordering
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder was op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW, gehouden was de kosten van bijstand over de in geding zijnde perioden terug te vorderen. Voor zover eiser zich beroept op dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien slaagt dit niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. In het geval van eiser is hiervan niet gebleken. De financiële situatie van eiser leidt hiertoe niet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder bij de invordering rekening dient te houden met de voor eiser geldende beslagvrije voet. Een maand zonder inkomsten, zoals eiser voor ogen heeft, is gelet hierop dan ook niet aan de orde. Voort leidt de trage besluitvorming van verweerder hiertoe evenmin. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting en ook dat de terugvordering niet is opgelopen als gevolg van het tijdsverloop.
kwijtschelding
14. Verweerder heeft onder verwijzing naar de Beleidsregels terugvordering en Invordering gemeente Haarlemmermeer 2019 (het Beleid) het verzoek van eiser om kwijtschelding van de schuld afgewezen. De rechtbank acht het Beleid niet onredelijk en stelt vast dat verweerder conform het Beleid heeft gehandeld.
15. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Wel is er gelet op overweging 3.3. aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.