ECLI:NL:RBNHO:2020:2296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1787
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van exploitatie- en drank- en horecawetvergunning op basis van slecht levensgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een horecaondernemer, en de burgemeester van Hoorn. Eiser had een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning en een drank- en horecawetvergunning voor zijn restaurant. De burgemeester weigerde deze vergunningen op 5 december 2018, met als reden dat eiser in enig opzicht van slecht levensgedrag was. Eiser had zich in het verleden geregistreerd onder een valse naam en geboortedatum, wat leidde tot de weigering van de vergunningen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 22 maart 2019. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 januari 2020 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betoogde dat de burgemeester ten onrechte had gesteld dat hij van slecht levensgedrag was, en dat er geen reden was om de vergunningen te weigeren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, gezien de feiten dat eiser jarenlang gebruik had gemaakt van een valse identiteit. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van een valse identiteit, vooral in het contact met officiële instanties, als slecht levensgedrag wordt beschouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de burgemeester terecht de vergunningen had geweigerd op basis van artikel 8 van de Drank- en Horecawet. De rechtbank concludeerde dat eiser belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil, maar dat de gronden voor de weigering van de vergunningen gerechtvaardigd waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. O.H. Minjon),
en

de burgemeester van Hoorn, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.E.M. Bogaarts).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een exploitatievergunning en een drank- en horecawetvergunning te verlenen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt bij brief van 11 januari 2019.
Bij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij brief van 23 april 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Eiser en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor de relevante wettelijke bepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [eiser alias] heeft op 23 november 2017 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een drank- en horecavergunning en exploitatievergunning op zijn naam voor het uitoefenen van een horecabedrijf in de inrichting restaurant [naam] gevestigd in [adres] .
3. Verweerder heeft geweigerd de drank- en horecavergunning en de exploitatievergunning te verlenen omdat eiser in enig opzicht van slechts levensgedrag is. Eiser ( [eiser] , geboren [geboortedatum 1] ) heeft na zijn aankomst in Nederland in 1995 een valse naam ( [eiser alias] ) en een valse geboortedatum ( [geboortedatum 2] ) opgegeven bij zijn registratie in de basisregistratie personen (brp). Hij heeft deze valse identiteit gebruikt bij de aanvraag in deze procedure alsmede bij een eerdere aanvraag voor een drank- en horecavergunning en een exploitatie-vergunning op naam van [naam] B.V. Daarbij heeft eiser tal van formulieren en akten overgelegd die op naam staan van [eiser alias] , geboren [geboortedatum 2] . Voorts heeft verweerder aangegeven dat bij een controle in 2017 is gebleken dat hij niet in de zaak aanwezig was terwijl de inrichting voor het publiek geopend was. Bij zijn motivering heeft verweerder (onder meer) gewezen op artikelen uit de Drank- en Horecawet en de Algemene plaatselijke verordening Hoorn (hierna: Apv) zoals opgenomen in de bijlage.
4. Eiser heeft gemotiveerd betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in enig opzicht van slechts levensgedrag is en dat er geen aanleiding bestond om de drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning te weigeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Gelet op het aanvullend bezwaarschrift en het verweerschrift hangende bezwaar heeft eiser restaurant [naam] verkocht aan een neef en eiser werkt (niet als leidinggevende) in het restaurant. Hangende bezwaar heeft verweerder procesbelang aangenomen omdat de weigering aan eiser een exploitatievergunning en een drank- en horecawetvergunning te verlenen niet alleen tot gevolg heeft dat eiser restaurant [naam] niet kan exploiteren maar dat het standpunt in het bestreden besluit dat eiser in enig opzicht van slecht levensgedrag is ook een rol kan spelen bij toekomstige besluitvorming. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat eiser als gevolg van het standpunt dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is gedurende een termijn van 5 jaren niet als leidinggevende binnen de gemeente Hoorn mag functioneren. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het er voor houden dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
6. Geen onderwerp van debat tussen partijen is dat eiser ‘ [eiser] heet en dat hij op [geboortedatum 1] is geboren. Voorts staat vast dat hij – toen hij zich in 1995 in Nederland vestigde – zich bij de gemeente Roermond in de brp heeft laten registreren onder de naam ‘ [eiser alias] met de geboortedatum [geboortedatum 2] . Op 10 juni 1998 en 23 december 2008 heeft eiser zich bij de gemeente Hoorn in de brp laten registreren met dezelfde onjuiste gegevens. Deze onjuiste identiteitsgegevens heeft eiser sinds 1995 gebruikt in het rechtsverkeer met derden en met de gemeente. Zo heeft eiser de valse identiteit gebruikt bij het indienen van de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit en bij een eerdere aanvraag uit 2015 voor een drank- en horecavergunning en exploitatievergunning. Verder heeft hij de valse identiteit gebruikt bij het opstellen van arbeidsovereenkomsten en een huurcontract en staat de valse identiteit vermeld op het door hem overlegde uittreksel van de Kamer van Koophandel.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van slecht levensgedrag. Daarbij mag hij alle feiten en omstandigheden betrekken.
8. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser in enige opzicht van slecht levensgedrag is in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet. Het is immers van slecht levensgedrag om onder een andere dan de eigen naam in het maatschappelijk verkeer deel te nemen, vooral waar dat verkeer met officiële instanties van de overheid betreft. Het betoog van eiser dat het strafbare feit inmiddels is verjaard en ook de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie de op 17 augustus 2018 opgelegde strafbeschikking bij brief van 14 maart 2019 heeft ingetrokken, dwingt niet tot de conclusie dat eiser niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Genoegzaam staat immers vast dat eiser jarenlang gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit. Ook bij het indienen van de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit heeft eiser gebruik gemaakt van die valse identiteit. Het betoog dat het opgeven van de valse identiteit bij de gemeente heeft plaatsgevonden in 1995 en daarna is verjaard, volgt de rechtbank niet. Het betrof een doorlopende handeling, waarbij hij elke keer dat hij de valse naam gebruikte een keuze had. Ook de laatste keer dat eiser gebruik maakte van de valse identiteit heeft hij zich daaraan nog schuldig gemaakt.
9. Eiser heeft verder gesteld dat hij op 10 juli 2017 – derhalve voor de aanvraag van 23 november 2017 – bij het college van burgemeester en wethouders een verzoek heeft ingediend om zijn valse naam en geboortedatum in de brp te wijzigen in zijn eigen naam en geboortedatum. Ook dat kan hem niet baten. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser daarvan voorafgaand aan of gedurende de behandeling van de aanvraag bij haar melding had moeten maken. Ook het betoog van eiser dat hij bij het indienen van de aanvraag niet anders kon dan zijn valse identiteit te gebruiken, omdat op zijn verzoek tot wijziging van zijn persoonsgegevens op dat moment nog niet was beslist, wordt niet gevolgd. Dat kan namelijk niet afdoen aan het feit dat eiser (ook) in deze procedure gebruik heeft gemaakt van valse persoonsgegevens.
10. Nu de rechtbank met verweerder van oordeel is dat eiser in enig opzicht van slecht levensgedrag is in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet, was verweerder gehouden om drank- en horecawetvergunning te weigeren op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet.
11. Gelet op vorenstaande heeft verweerder ook in redelijkheid kunnen overgaan tot weigering van de exploitatievergunning op grond van artikel 2.28 aanhef en onder c, van de Apv.
12. Het betoog van eiser dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel faalt. Voor zover daarmee is bedoeld te betogen dat verweerder ten onrechte het belang bij weigering van de vergunningen doorslaggevend heeft geacht boven het financieel belang van eiser bij het kunnen exploiteren van het restaurant, wordt hij daarin niet gevolgd.
13. Gelet op het voorgaande kunnen de gronden voor zover die betrekking hebben op de weigering van de vergunningen op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur onbesproken blijven.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.