ECLI:NL:RBNHO:2020:2328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3615
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake contingentenurgentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een contingentenurgentie, welke aanvankelijk niet werd geaccepteerd omdat zij geen zelfstandige verblijfstatus had. Na een heroverweging van de situatie, waarbij eiseres op 13 mei 2019 alsnog een contingentenurgentie werd toegekend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerder, waarin geen proceskostenvergoeding werd toegekend, in strijd was met de wet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van het primaire besluit al over de juiste verblijfstatus beschikte, en dat verweerder deze informatie had moeten meenemen in zijn besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.575,-, en het griffierecht van € 174,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Braeken).

Procesverloop

Bij e-mail van 15 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar aanvraag om een contingentenurgentie niet wordt geaccepteerd.
Bij besluit van 13 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een contingentenurgentie toegekend.
Bij besluit van 3 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 30 januari 2019 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een contingentenurgentie ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar aanvraag om een contingentenurgentie niet wordt geaccepteerd, omdat zij geen zelfstandige verblijfstatus heeft. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2
Op 19 april 2019 heeft eiseres bij verweerder een nieuwe aanvraag om een contingentenurgentie ingediend. Bij besluit van 13 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een contingentenurgentie toegekend.
1.3
Bij brief van 20 mei 2019 heeft eiseres verweerder desgevraagd medegedeeld dat zij bereid is het bezwaar tegen het primaire in te trekken, indien verweerder bereid is de gemaakte proceskosten te vergoeden. Bij e-mail van 21 mei 2019 heeft verweerder aangegeven niet bereid te zijn om tot een proceskostenvergoeding over te gaan. Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft eiseres aangegeven dat zij haar bezwaar om die reden niet intrekt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten geen vergoeding toe te kennen voor de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres ten tijde van het primaire besluit geen zelfstandige verblijfstatus had. Ingevolge artikel 10 van de Huisvestingswet 2014 en artikel 9 van de Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond is een zelfstandige verblijfstatus een voorwaarde om voor een huisvestingsvergunning en voor voorrang in aanmerking te komen. Het primaire besluit is herroepen, omdat aan eiseres, nadat het primaire besluit was genomen, een zelfstandige verblijfstatus is toegekend. Het primaire besluit is niet herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.1
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte heeft besloten geen proceskostenvergoeding toe te kennen. Zij voert daartoe aan dat eiseres sinds binnenkomst een afgeleid verblijfsrecht had op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zij is niet nogmaals naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gegaan en zij heeft niet opnieuw iets aangevraagd, behalve een kopie van haar verblijfspas die was gestolen door de familie van haar ex-partner. Aangezien verweerder is tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres, dient verweerder de proceskosten te vergoeden.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat met het besluit van 13 mei 2019 geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het een nieuw primair besluit betreft op een nieuwe aanvraag van eiseres om een contingentenurgentie. Dit betekent dat het primaire besluit niet is ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3.3
Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen op grondslag van de daartegen gerichte bezwaren een heroverweging van het primaire besluit moet maken. Bij de heroverweging geldt als uitgangspunt dat het besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar (de zogeheten ex-nunc toetsing).
3.4
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat het verweerder hangende de bezwaarprocedure is gebleken dat eiseres over de juiste verblijfstatus beschikt om in aanmerking te komen voor een contingentenurgentie. Ook is het verweerder hangende de bezwaarprocedure gebleken dat eiseres ten tijde van het primaire besluit reeds over die verblijfstatus beschikte. Deze feiten en omstandigheden had verweerder bij de heroverweging van het primaire besluit moeten betrekken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank tot een gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres en herroeping van het primaire besluit had geleid. Dat deze herroeping niet aan verweerder zou zijn te verwijten omdat verweerder ten tijde van het primaire besluit over onvoldoende informatie beschikte over de verblijfstatus van eiseres en de aanvraag van eiseres incompleet was kan de rechtbank niet volgen, omdat verweerder er in dat geval voor had kunnen kiezen eiseres te verzoeken de aanvraag aan te vullen. Dit volgt uit de onderzoeksplicht ex artikel 3:2 van de Awb.
3.5
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank zal verweerder niet opdragen een nieuw besluit op de aanvraag van 30 januari 2019 te nemen, omdat inmiddels positief op de aanvraag van 19 april 2019 is beslist. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, op 31 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.