ECLI:NL:RBNHO:2020:2528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 127
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Enkhuizen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester, waarbij hem was gelast om een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Enkhuizen 2017 te staken. Dit besluit hield in dat verzoeker zijn horecabedrijf moest sluiten totdat er een exploitatievergunning was verleend.

Nadat de burgemeester op 28 januari 2020 had medegedeeld dat de sluiting per direct was opgeheven, trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg hij wel om een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond was, omdat de burgemeester tegemoet was gekomen aan het verzoek van verzoeker door de sluiting op te heffen. De voorzieningenrechter baseerde zijn beslissing op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een bestuursorgaan in de kosten kan worden veroordeeld indien het verzoek is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- door de burgemeester moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, en zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/127

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),
en

de burgemeester van de gemeente Enkhuizen, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 heeft verweerder verzoeker middels een last onder bestuursdwang gelast de overtreding van artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Enkhuizen 2017 (APV) voor 22 december 2019 om 20.00 uur te staken en gestaakt te houden. Dit kan verzoeker onder meer doen door het horecabedrijf te sluiten en gesloten te houden totdat verweerder een exploitatievergunning heeft verleend of totdat sprake is van een gebruiksfunctie voor lokaliteit 1, waarvoor geen exploitatievergunning is vereist.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft verweerder medegedeeld dat de sluiting van [verzoeker] per direct is opgeheven.
Bij brief van 29 januari 2020, waarmee het verzoek is ingetrokken, is verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak in de kosten van het geding te veroordelen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding uitspraak te doen op het verzoek om een proceskostenveroordeling zonder eerst een zitting te houden, nu het verzoek gelet op het hierna volgende als kennelijk gegrond dient te worden toegewezen.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930, dient bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure de vraag of en in hoeverre het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins de voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
4. Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat verweerder de feitelijke sluiting van [verzoeker] heeft opgegeven. Verweerder is tot opheffing van de feitelijke sluiting overgaan nadat verweerder (voorlopig) heeft beoordeeld dat de op 9 januari 2020 door verzoeker ingediende aanvraag om exploitatievergunning ontvankelijk is en dat er zicht is op legalisatie. Bij besluit van 4 februari 2020 heeft verweerder het besluit van 12 december 2019 tot oplegging van de last onder bestuursdwang ingetrokken.
5. Onder deze omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd, dan dat is tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Ingevolge artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb dient het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-;
  • draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, op 6 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.