Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, die was toegekend vanaf 20 januari 2017, met een vastgesteld dagloon van € 137,79. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 5 september 2019, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard, beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat ter zitting het bestreden besluit niet langer werd betwist, maar dat in geschil was of eiseres voldoende was voorgelicht door verweerder.
Eiseres had eerder gewerkt als mantelzorger en was op 30 april 2014 ziek gemeld. Na de beëindiging van haar ZW-uitkering ontving zij een WW-uitkering. In 2016 meldde zij zich opnieuw ziek en diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat zij niet goed was geïnformeerd over haar rechten, met name over de mogelijkheid om als zelfstandige te werken zonder gevolgen voor haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon correct was uitgevoerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder eiseres onvoldoende had geïnformeerd. De beroepsgrond van eiseres werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet in het openbaar gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.