ECLI:NL:RBNHO:2020:2628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_4742
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake de Ziektewet-uitkering en dagloonberekening

Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, die was toegekend vanaf 20 januari 2017, met een vastgesteld dagloon van € 137,79. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 5 september 2019, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard, beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat ter zitting het bestreden besluit niet langer werd betwist, maar dat in geschil was of eiseres voldoende was voorgelicht door verweerder.

Eiseres had eerder gewerkt als mantelzorger en was op 30 april 2014 ziek gemeld. Na de beëindiging van haar ZW-uitkering ontving zij een WW-uitkering. In 2016 meldde zij zich opnieuw ziek en diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat zij niet goed was geïnformeerd over haar rechten, met name over de mogelijkheid om als zelfstandige te werken zonder gevolgen voor haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon correct was uitgevoerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder eiseres onvoldoende had geïnformeerd. De beroepsgrond van eiseres werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet in het openbaar gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] ,

eiseres,
(gemachtigde: mr. J.W. Spanjer)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. P. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend vanaf 20 januari 2017. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 137,79.
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft laatstelijk gewerkt als mantelzorger voor haar moeder op grond van een persoonsgebonden budget voor 36 uur per week. Op 30 april 2014 heeft zij zich ziek gemeld. De moeder van eiseres is overleden op 6 mei 2014. Omdat de ZW-uitkering van eiseres was beëindigd, is aan haar bij besluit van 22 augustus 2014 met ingang van 20 augustus 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 162,99.
1.2.
Op 29 augustus 2016 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat zij met ingang van 24 augustus 2016 voor 7 uur per week als zelfstandige is gaan werken. Bij besluit van 31 augustus 2016 heeft verweerder vervolgens de WW-uitkering daarop aangepast en meegedeeld dat eiseres vanaf 29 augustus 2016 recht heeft op een WW-uitkering van 29 uur per week.
Op 22 december 2016 is eiseres uitgevallen en heeft zij zich ziek gemeld wegens depressieve klachten. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3.
Op 17 oktober 2018 heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Bij besluit van 15 januari 2019 is de aanvraag gehonoreerd met ingang van 20 december 2018.
2. Op 20 maart 2019 heeft eiseres een herzieningsverzoek ingediend inzake de berekening van haar ZW-periode voorafgaande aan de WIA. Zij stelt daartoe haar hele leven 36 dan wel 40 uur per week te hebben gewerkt. Toen haar werkgever overleed kwam ze in aanmerking voor een uitkering op grond van de WW voor 36 uur per week. Omdat ze ondanks haar sollicitaties geen werk kon vinden, is ze met ingang van 24 augustus 2016 voor 7 uur per week gaan werken als zelfstandige zonder personeel. Na een korte periode 29 uur WW en 7 uur als zelfstandige te hebben gewerkt, moest eiseres zich volledig ziek melden. In de periode dat eiseres een ZW-uitkering ontving was die uitkering gebaseerd op 29 uur werken terwijl die 7 uur werk als zelfstandige slechts kort heeft geduurd. Financieel is zij hierdoor in een moeilijke situatie gekomen.
3. Verweerder heeft het herzieningsverzoek aangemerkt als bezwaar tegen het primaire besluit en is in het bestreden besluit uitgegaan van de volgende gegevens. Met ingang van 20 augustus 2014 had eiseres recht op een WW-uitkering op basis van 36 uur per week. Per 24 augustus 2016 is eiseres gaan werken als zelfstandige voor 7 uur per week. Eiseres heeft zich ziek gemeld op 22 december 2016 vanuit de WW. In de vier weken voordat ze ziek werd was ze 7 uur aan het werk als zelfstandige. Daarom is haar dagloon gebaseerd op 29 uur. Het dagloon is vastgesteld op de regels zoals die golden vóór 1 juli 2015 omdat de eerste WW-dag ook vóór 1 juli 2015 was. Het dagloon wordt dan berekend aan de hand van het Dagloonbesluit Werknemersverzekeringen geldig tot en met 30 juni 2015. Op grond van artikel 7, derde lid, van het Dagloonbesluit wordt het ZW-dagloon vastgesteld op 100/70 van het bedrag van de uitkering op grond van de WW per dag over vier kalenderweken voorafgaande aan de dag van het ontstaan van de ziekte. Op de betaalspecificatie van 13 december 2016 is vermeld dat eiseres een WW-uitkering had van € 1.769,90 per vier weken. Het ZW-dagloon bedraagt dan € 1.769,60 + 8% vakantietoeslag x 100/70:20 dagen = € 136,51. Op grond van de indexering per 1 januari 2017 van 0,94% bedraagt het dagloon € 137,79, conform het primaire besluit.
4.
In beroep voert eiseres aan dat ze niet geïnformeerd is door verweerder dan wel verkeerd geïnformeerd of zelfs tegenstrijdig geïnformeerd is over haar rechten. Op grond van artikel 77a, eerste lid, WW kan verweerder in bepaalde gevallen toestemming verlenen om gedurende 26 werkweken werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Verweerder heeft echter nagelaten eiseres hierop te attenderen. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010 (ECLI:NL:RBALM:2010:BN9340).
5.1.
Als uitgangspunt bij de beoordeling geldt dat in artikel 7 van het Dagloonbesluit, dat als titel heeft ‘ZW-dagloon van een uitkeringsgerechtigde en bij nawerking’ vóór 1 juli 2015 als volgt luidde:
1. In afwijking van de artikelen 5 en 6 wordt het ZW-dagloon van de persoon, die op de dag van het ontstaan van zijn ziekte op grond van artikel 7 van de ZW als werknemer wordt aangemerkt, vastgesteld op het WW-dagloon.
2. Het ZW-dagloon van de persoon die laatstelijk op grond van artikel 8c van de ZW verzekerd was, wordt gesteld op het Wazo-dagloon.
3. Indien de uitkering op grond van de WW in verband met niet volledig arbeidsurenverlies is vastgesteld of op die uitkering inkomen wordt verrekend met toepassing van artikel 35aa van de WW, wordt het ZW-dagloon, van de persoon bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op 100/70 van het bedrag van de uitkering op grond van de WW per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de dag van het ontstaan van de ziekte.
5.2.
Verder is van belang dat in de nota van toelichting bij artikel 7 van het Dagloonbesluit, Stb. 2013, 185, blz. 30 staat vermeld:
“Eerste en tweede lid
Voor de werkloze die vanuit een WW-uitkering recht krijgt op ziekengeld wordt geen nieuw ZW-dagloon vastgesteld, maar is het ZW-dagloon gelijk aan het WW-dagloon. Voor degene die vanuit een Wazo-uitkering recht op ziekengeld krijgt, is het ZW‑dagloon gelijk aan het Wazo-dagloon. Er wordt op dat moment geen nieuw dagloon berekend.
Derde lid
In enkele situaties is het dagloon van de werkloosheidsuitkering geen goede maatstaf voor de uitkering op grond van de ZW. Dit is het geval als de uitkering op grond van de WW niet volledig evenredig is aan het dagloon. Dit doet zich voor als de werknemer gedeeltelijk werkt en de inkomsten worden gekort op de uitkering (anticumulatie) en als sprake is van niet-volledig verlies van arbeidsuren. Het dagloon van de werkloosheidsuitkering is dan gebaseerd op het gehele loon, maar de uitkering is na de dagloonvaststelling aangepast (artikel 35aa en 47 WW). Een ZW-dagloon dient dan niet op het WW-dagloon te worden gebaseerd, maar op 100/70 van de (gemiddelde) daadwerkelijke uitgekeerde WW-uitkering per dag die is genoten in de vier kalenderweken voorafgaand aan de dag van ziekte.”
5.3.
In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010 is geoordeeld dat, in afwijking van de wettelijke bepalingen, de inkomsten van betrokkene als zelfstandige dienden te worden meegenomen ter bepaling van de hoogte van het dagloon. In het geval zoals in die zaak aan de orde had het UWV naar het oordeel van de rechtbank betrokkene dienen te informeren over de gevolgen van de niet-verzekerde arbeid als zelfstandige voor zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij uitspraak van 6 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW1085), waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen, heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in hoger beroep tegen de uitspraak van 29 september 2010 van de rechtbank Almelo echter anders geoordeeld. Daarin is gesteld dat inkomsten die als zelfstandige zijn ontvangen naast een SV-loon buiten beschouwing moeten blijven bij berekening van het dagloon. De Raad benadrukt dat de wetgever bewust voor dit berekeningssysteem heeft gekozen. Dat betrokkene in die zaak door zijn casemanager niet was voorgelicht over alle mogelijke consequenties van zijn beslissing om als zelfstandige te gaan werken kan volgens de Raad niet leiden tot het oordeel dat het dagloon in strijd met de wettelijke bepalingen op een hoger bedrag had moeten worden vastgesteld. Toepassing van de aan de orde zijnde regeling kan als gevolg van onvolledige voorlichting niet achterwege blijven, aldus de Raad in die zaak.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat namens eiseres ter zitting is bevestigd dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht en dat verweerder de berekening van het dagloon juist heeft uitgevoerd. Blijkens de stellingen van eiseres is uitsluitend in geschil de vraag of verweerder eiseres voldoende heeft geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde uitspraak van de Raad van 6 april 2012 er geen grond is voor het oordeel dat, indien verweerder eiseres onvoldoende zou hebben geïnformeerd, de toepasselijke wettelijke bepalingen van het Dagloonbesluit achterwege dienden te blijven. De vraag of verweerder eiseres onvoldoende heeft geïnformeerd, behoeft daarom verder geen beantwoording. Zelfs indien geoordeeld zou worden dat eiseres onvoldoende is geïnformeerd, dan zou dit niet kunnen leiden tot een wijziging van de berekening van het dagloon van eiseres. Dat leidt tot de conclusie dat de beroepsgrond niet slaagt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier, op 2 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.