In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een onderneming gevestigd te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale Administratie. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een boete die aan eiseres zijn opgelegd voor het tijdvak van 26 april 2017 tot en met 25 april 2018. De naheffingsaanslag bedraagt € 1.931, en de boete is gelijk aan dit bedrag. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar van eiseres, die hiertegen beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de auto, een bestelauto met een dubbele cabine, niet correct had geregistreerd volgens de eisen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De inspecteur had vastgesteld dat de auto niet voldeed aan de inrichtingseisen voor het bestelautotarief, met name de 40%-eis, wat betekent dat de auto fiscaal als personenauto moest worden aangemerkt. Eiseres stelde dat zij had vertrouwd op de registratie van de auto door de RDW en de verkoop zonder BPM door de dealer, maar de rechtbank oordeelde dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor het verlaagde tarief en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.