ECLI:NL:RBNHO:2020:2672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 997
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete wegens niet voldoen aan inrichtingseisen bestelautotarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een onderneming gevestigd te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale Administratie. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een boete die aan eiseres zijn opgelegd voor het tijdvak van 26 april 2017 tot en met 25 april 2018. De naheffingsaanslag bedraagt € 1.931, en de boete is gelijk aan dit bedrag. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar van eiseres, die hiertegen beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de auto, een bestelauto met een dubbele cabine, niet correct had geregistreerd volgens de eisen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De inspecteur had vastgesteld dat de auto niet voldeed aan de inrichtingseisen voor het bestelautotarief, met name de 40%-eis, wat betekent dat de auto fiscaal als personenauto moest worden aangemerkt. Eiseres stelde dat zij had vertrouwd op de registratie van de auto door de RDW en de verkoop zonder BPM door de dealer, maar de rechtbank oordeelde dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor het verlaagde tarief en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[X] , gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: [Q] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale Administratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 26 april 2017 tot en met 25 april 2018 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd ten bedrage van € 1.931, alsmede bij beschikking een boete van € 1.931.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft voor de zitting een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is aan verweerder verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Masman.
Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 december 2019 aan [A] ter attentie van de heer [Q] (de gemachtigde van eiseres) op het adres [b] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Omdat deze brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 december 2019 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden zodat de zitting doorgang kon vinden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is vanaf 26 januari 2016 tot en met 22 oktober 2018 houder geweest van het motorrijtuig van het merk en type [C] met kenteken [#] (hierna: de auto). De auto heeft een dubbele cabine. De uitvoeringsvorm van de inrichting van de auto is volgens de registratie bij de RDW een afneembare bovenbouw. De datum van het kentekenbewijs deel 1A is 26 januari 2016.
2. Eiseres heeft de auto nieuw gekocht bij [D] . Dit bedrijf had op 28 mei 2015 aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen gedaan.
3. Eiseres heeft voor de auto mrb volgens het bestelautotarief van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) voldaan.
4. Op 1 december 2017 is de auto stilstaand aangetroffen op de [e] . Op het controleformulier heeft een medewerker van de Belastingdienst vermeld dat de auto een bestelauto is met een afneembare bovenbouw, die niet aan de inrichtingseisen voldoet om in aanmerking te komen voor het bestelautotarief voor de mrb. Voorts wordt in het formulier de vraag opgeworpen of de auto voldoet aan de “40% eis”.
5. Op 21 maart 2018 heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat de lengte van de laadruimte 157,5 cm bedraagt en dat daarvan 59 cm voor het hart van de achterste as is geplaatst.
6. Met dagtekening 11 september 2018 heeft verweerder aan eiseres een vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking gestuurd. Daarin is voor zover thans van belang het volgende vermeld:
“Uit onderzoek op 21 maart 2018 is gebleken dat het onderstaande motorrijtuig niet voldoet aan de fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto.
(…)
Reden naheffingsaanslag
Het motorrijtuig staat geregistreerd als bestelauto.
Bij deze controle is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de eis dat 40% van de lengte van de laadruimte is gelegen voor het hart van de achterste as. Het motorrijtuig moet daarom fiscaal aangemerkt worden als een personenauto.
(…)
Ik ben van plan een naheffingsaanslag en een boete op te leggen.”
7. De thans in geschil zijnde naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn opgelegd op 19 oktober 2018.

Geschil8. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.

9. Eiseres stelt dat de auto binnen haar onderneming in gebruik is genomen en zij daarmee voldoet aan alle eisen voor toepassing van het verlaagde tarief voor de motorrijtuigenbelasting. Voorts stelt eiseres dat de RDW de auto op grijs kenteken heeft gezet en dat de verkopende dealer geen BPM in rekening heeft gebracht en de auto heeft verkocht als auto met grijs kenteken, zodat zij erop mocht vertrouwen dat de auto technisch voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde tarief. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
10. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking kwam voor het verlaagde tarief, omdat de auto niet voldeed aan de zogenoemde 40%-eis. Volgens verweerder is voorts van gewekt vertrouwen geen sprake. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag
12. De rechtbank zal eerst vaststellen of de auto voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto als omschreven in artikel 3, eerste lid, van de Wet MRB. Op grond van artikel 3, eerste lid, letter d, onder 2°, van de Wet MRB kan een motorrijtuig onder meer niet als bestelauto worden aangemerkt indien de laadruimte niet voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst. Vaststaat dat die lengte 59 cm bedraagt en dat de lengte van de laadruimte 157,5 cm is. Dit betekent dat de auto niet als bestelauto kan worden aangemerkt.
13. Met betrekking tot het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel stelt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van Hof Arnhem van 5 juli 2011, nr. 11/00012 (ECLI:NL:GHARN:2011:BR1283), voorop dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat eiseres als houder van de auto bij de aanschaf van de auto zich ervan had moeten vergewissen of de auto voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers.
14. Dat de RDW de auto op een grijs kenteken heeft gezet, baat eiseres niet. Hieraan heeft eiseres niet het vertrouwen kunnen of mogen ontlenen dat de auto onder het bestelautotarief voor de mrb zou vallen omdat de RDW een niet ter zake bevoegde instantie is. Daar komt bij dat de RDW ten tijde van het afgeven van een kenteken op basis van de toen geldende overgangsregels de auto op een grijs kenteken heeft kunnen zetten. Op het moment dat eiseres de auto op haar naam heeft gezet was het overgangsrecht niet meer van toepassing. Dat blijkt uit de Kaderbesluiten van de staatssecretaris van Financiën van 4 maart 2014 (BLKB 2014/128M onder punt 2.2.4.2, Strct. 2014, 7107), 17 december 2014 (BLKL 2014/2068M onder punt 2.2.4.2, Stcrt. 2014, 36887), 26 februari 2015 (BLKB 2015/151M in artikel 1, Strcrt. 2015, 6459) en 23 november 2015 (BLKB 2015/1381M, Stcrt. 2015, 42953).
15. Ook heeft eiseres geen vertrouwen kunnen ontlenen aan het feit dat de verkoper de auto zonder BPM heeft verkocht. Een handeling ten aanzien van de BPM houdt immers geen oordeel in over de wettelijke voorwaarden die gelden voor de Wet MRB. Daar komt bij dat een autoverkoper, anders dan het bevoegde gezag, geen vertrouwen kan wekken ten aanzien van de regels die gelden voor de mrb.
Boete
16. De boete is in overeenstemming met artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Eiseres heeft mrb aangegeven en voldaan naar het verlaagde bestelautotarief terwijl niet aan de voorwaarden was voldaan. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet is vereist. Op de regel dat de enkele overtreding van de wettelijke bepaling voldoende is voor het opleggen van een verzuimboete, is in de jurisprudentie een uitzondering gemaakt voor de situatie dat een belastingplichtige geen enkel verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 15 juni 2007, nr. 42 687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, BNB 2007/251). Eiseres stelt in dit verband dat de regelgeving op het gebied van de mrb ingewikkeld is en dat zij op grond van het feit dat de RDW de auto op een grijs kenteken heeft gezet en de autoverkoper geen BPM in rekening heeft gebracht, het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat dat de auto viel onder het mrb-bestelautotarief.
17. De door eiseres gestelde omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding de onderhavige boete te matigen of deze te laten vervallen. Het betoog van eiseres dat de betreffende regelgeving ingewikkeld is, vormt daarvoor op zichzelf gezien geen reden.
Ook haar betoog dat zij heeft mogen afgaan op het handelen van de RDW en de autoverkoper baat haar niet omdat dit handelen is verricht door niet ter zake bevoegde instanties (de RDW en de autoverkoper). Verder mocht van eiseres, die gebruik wilde maken van een gunstige regeling, worden verwacht dat zij zich voorafgaande aan het belastbare feit (de tenaamstelling) liet informeren door de juiste fiscale instantie (de inspecteur van de Belastingdienst) en dat zij zich bij onduidelijkheden extra inspanningen getroostte om de reikwijdte van die regeling te doorgronden. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval dan ook geen sprake, noch van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging of het doen vervallen van de boete. De onderhavige boete is voorts niet opgelegd in strijd met enige wettelijke bepaling dan wel in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ook overigens acht de rechtbank de boete passend en geboden.
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
E. Hoekman, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, worden al deze uitspraken alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.