ECLI:NL:RBNHO:2020:3341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
8127402 CV EXPL 19-16597
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake kredietovereenkomst en ingebrekestelling

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding door ING, waarna verstek is verleend tegen de gedaagde. Bij tussenvonnis van 15 januari 2020 heeft de kantonrechter ING de gelegenheid gegeven om haar vordering nader toe te lichten, wat zij heeft gedaan met een akte op 12 februari 2020. De kern van de zaak betreft een 'Contract Studentenkrediet' dat op 26 november 2004 is gesloten, met een kredietlimiet van € 4.500,-. De algemene voorwaarden van het krediet bevatten een bepaling die stelt dat het verschuldigde zonder ingebrekestelling terstond opeisbaar is indien de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ING gevraagd om bewijsstukken te overleggen, waaronder de overeenkomst, de algemene voorwaarden, en de ingebrekestelling. ING heeft gesteld dat zij aan haar informatie- en zorgplichten heeft voldaan en dat zij het krediet terecht heeft opgeëist. Echter, de kantonrechter heeft vastgesteld dat ING geen rechtsgeldige ingebrekestelling heeft overgelegd. De verwijzing naar een 'opeisbaarstellingsbrief' voldeed niet aan de vereisten voor een ingebrekestelling, waardoor de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet zijn nageleefd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van ING afgewezen, met de conclusie dat het contract studentenkrediet onder dezelfde voorwaarden doorloopt. ING is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn vastgesteld, aangezien deze niet in het geding is verschenen. Het vonnis is uitgesproken door mr. I. de Greef op 6 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8127402 CV EXPL 19-16597
Uitspraakdatum: 6 mei 2020
Verstekvonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.,
te Amsterdam,
hierna: ING,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
ING heeft [gedaagde] gedagvaard. Tegen [gedaagde] is verstek verleend. Bij tussenvonnis van 15 januari 2020 heeft de kantonrechter ING in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 12 februari 2020 heeft gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
ING en [gedaagde] hebben op 26 november 2004 een ‘Contract Studentenkrediet’ gesloten, met een kredietlimiet van € 4.500,-. Er is geen einddatum overeengekomen.
2.2.
In artikel 8 van de “Voorwaarden Studentenkrediet” (hierna verder: de algemene voorwaarden) staat:
“Het aan de bank verschuldigde is, zonder ingebrekestelling, terstond in zijn geheel opeisbaar indien:
a.
de kredietnemer die gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen; (...)”.

3.De beoordeling

3.1.
Bij het tussenvonnis van 15 januari 2020 heeft de kantonrechter ING in de gelegenheid gesteld om de overeenkomst, de algemene voorwaarden, de ingebrekestelling en de opeisingsbrief te overleggen. Daarnaast is ING in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, alsmede haar zorgplicht.
3.2.
Bij akte heeft ING gesteld dat zij heeft voldaan aan de informatie- en zorgplichten. Verder heeft zij gesteld dat zij het krediet juist en terecht ineens heeft opgeëist. ING heeft overgelegd: het contract studentenkrediet met de algemene voorwaarden, de na de opeising verstuurde aanmaningen en sommaties, een “activiteiten overzicht” en specificaties van de vordering. Volgens ING zijn de ingebrekestelling en de opeisingsbrief niet meer te produceren.
3.3.
De Wet op het consumentenkrediet (oud) (hierna Wck (oud)) is van toepassing op de onderhavige vordering. Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud) kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen in artikel 8a van de algemene voorwaarden een opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan de wet. Opmerking verdient dat de aanhef van artikel 8, afgezet tegen het bepaalde in artikel 8a, niet in duidelijkheid uitblinkt, waar wordt bepaald dat het verschuldigde “zonder ingebrekestelling” terstond in zijn geheel opeisbaar is.
3.5.
De vraag die de kantonrechter ambtshalve moet beantwoorden, is of voorafgaand aan de algehele opeising van het krediet door ING een rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht. De voor een rechtsgeldige opeising vereiste ingebrekestelling behelst een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijn verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen. Die schriftelijke aanmaning moet betrekking hebben op een betalingsachterstand van ten minste twee maanden van een vervallen termijnbedrag.
3.6.
ING heeft geen ingebrekestelling overgelegd. De verwijzing in het overgelegde “activiteiten overzicht” naar een “opeisbaarstellingsbrief” van 21 maart 2011 volstaat niet, nog los van het feit dat dit document (kennelijk) strekte tot opeising, niet tot ingebrekestelling.
3.7.
De conclusie is dat aan de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet is voldaan. Dit betekent dat het contract studentenkrediet onder dezelfde voorwaarden nog steeds doorloopt. De vordering moet worden afgewezen.
3.8.
ING wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [gedaagde] niet in het geding is verschenen, worden de kosten aan haar zijde begroot op nihil.

4.De beslissing:

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt ING tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.