ECLI:NL:RBNHO:2020:3428
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een WW-uitkering had aangevraagd. De verzoeker had op 19 april 2020 een besluit ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarin zijn WW-uitkering werd geweigerd omdat hij niet voldeed aan de referte-eis van ten minste 26 weken werken. De verzoeker had op 23 april 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Daarnaast had hij op 1 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 18 oktober 2019, waarin hem was meegedeeld dat hij wel recht had op een WW-uitkering, maar dat deze niet werd uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden door zelf ontslag te nemen.
Tijdens de zitting op 6 mei 2020, die via Skype plaatsvond, is de verzoeker gehoord, samen met zijn gemachtigde, mr. I. Rhodes, en de gemachtigde van het UWV, mr. P. Nicolai. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar dat er inhoudelijk onvoldoende ruimte is om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker zelf ontslag heeft genomen en dat er onvoldoende bewijs is dat dit niet aan hem kan worden toegerekend. De kans dat de eerdere besluiten van het UWV in rechte geen stand zullen houden, werd als zeer klein ingeschat.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.