ECLI:NL:RBNHO:2020:3550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3585
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling van aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet

Op 4 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Eiseres had op 18 december 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft deze aanvraag op 11 februari 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 februari 2020 is het standpunt van eiseres besproken, waarbij zij aanvoerde dat het college het bezwaar gegrond had moeten verklaren. Eiseres stelde dat het college niet had onderbouwd waarom de ontbrekende stukken noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiseres niet de benodigde gegevens had overgelegd die essentieel zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet (PW). De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiseres niet tijdig de gevraagde informatie heeft aangeleverd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, en mr. M.H. Boomsma, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Dijkman Dulkes-Wan).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 december 2018 om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 28 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich op 18 december 2018 gemeld voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Met een brief van 11 januari 2019 is aan eiseres het zogenaamde “aanvraagpakket” toegezonden waaronder begrepen het aanvraagformulier en een checklist waarop staat welke bewijsstukken eiseres moet inleveren. In de brief is vermeld dat als het aanvraagpakket compleet is, eiseres uiterlijk 25 januari 2019 een afspraak kan inplannen.
1.1
Op 1 februari 2019 is eiseres op afspraak bij verweerder verschenen en heeft zij het aanvraag- en inlichtingenformulier en een overzicht van de Belastingdienst inzake de toeslagen ingeleverd. Bankafschriften zijn ter plekke gedownload.
Omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd is zij bij brief van 1 februari 2019 in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 8 februari 2019 de ontbrekende gegevens in te leveren. Het betreft onder meer een bewijs van eventuele schulden, de toekenningsbeschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en uitkering specificaties inzake haar Werkloosheidswet(WW)-uitkering en inkomstenverklaringen over december 2018 en januari 2019 en een arbeidsovereenkomst.
1.2
Op 8 februari 2019 heeft eiseres telefonisch verzocht om uitstel voor het inleveren van de gevraagde gegevens. Op 11 februari 2019 heeft eiseres digitaal stukken ingediend, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften (verder: het Advies) het primaire besluit gehandhaafd. Hoewel er vanuit wordt gegaan dat de op 11 februari 2019 ingeleverde stukken tijdig zijn ingeleverd en deze stukken alsnog zijn betrokken in het aan de orde zijnde geschil, zijn, ondanks een herhaald verzoek, nog altijd niet de gevraagde en benodigde gegevens ingeleverd om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Nog steeds ontbreken de toekenningsbeschikking van het Uwv inzake de WW-uitkering, uitkeringsspecificaties van de WW-uitkering, een schriftelijke verklaring inzake de kasstorting van € [#] op 20 december 2018 op de rekening, inkomstenverklaringen over december 2018 en januari 2019 en de arbeidsovereenkomst.
Hierom is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het bezwaar gegrond had moeten verklaren. Verweerder heeft immers gesteld dat het primaire besluit geen stand kan houden, omdat onduidelijk is welke afspraak precies is gemaakt wat betreft het later inleveren van informatie. Verweerder had om die reden proceskosten horen te vergoeden. Verweerder heeft voorts niet onderbouwd waarom de nog ontbrekende stukken noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de aanspraak op bijstand. Volgens eiseres zijn deze stukken ook niet nodig voor de vaststelling van het recht op bijstand.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
4.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder het bezwaar van eiseres gegrond had moeten verklaren, omdat het primaire besluit geen stand kan houden vanwege onduidelijkheid over het later inleveren van stukken. Uit het Advies blijkt dat verweerder vanwege twijfel over de gemaakte afspraak over de inleverdatum ervan uitgaat dat de op 11 februari 2019 ontvangen gegevens tijdig zijn ingeleverd. Vervolgens staat echter in het Advies dat is gebleken dat ook mét deze stukken nog altijd niet de gevraagde en benodigde gegevens zijn ingeleverd om een inhoudelijke beoordeling te kunnen geven om het recht op uitkering te kunnen vaststellen, zodat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Van een herroeping van het primaire besluit, omdat op onjuiste wijze toepassing is gegeven aan artikel 4:5 Awb is dus geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4
Voor de beoordeling of eiseres verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is haar financiële situatie een essentieel gegeven. Om die reden is eiseres gehouden de voor een goede beoordeling van haar aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht om gegevens van de WW-uitkering en inkomsten heeft verzocht, nu deze gegevens onmiskenbaar noodzakelijk zijn om het recht op bijstand vast te stellen. Op het inlichtingenformulier bij de aanvraag heeft eiseres bij de vraag “Hoe heeft u de afgelopen 3 maanden in uw levensonderhoud voorzien?” onder meer de WW-uitkering genoemd. Verder staat in de reactie van de afdeling naar aanleiding van de bezwaren dat eiseres ten tijde van de aanvraag aan het werk was. Naar aanleiding van de toelichting ter zitting door verweerder stelt de rechtbank vast dat het zwaartepunt van de besluitvorming voor verweerder ligt bij het ontbreken van de toekenningsbeschikking van het Uwv inzake de WW-uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat de uitbetaalde WW-uitkering destijds niet zichtbaar was in Suwinet. Dat eiseres de WW-uitkering op last van verweerder heeft aangevraagd, leidt de rechtbank in dit verband niet tot een ander oordeel.
4.5
Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens in te dienen en een herstelverzuimtermijn geboden. Vaststaat dat de gevraagde gegevens niet volledig binnen de hersteltermijn zijn overgelegd. Gelet hierop was verweerder bevoegd op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.