In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Finnair, een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben op 28 oktober 2019 een dagvaarding ingediend, maar Finnair betwistte de vordering en stelde dat deze niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de wettelijke vervaltermijn van twee jaar, zoals vastgelegd in artikel 8:1835 BW, was verstreken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht op 27 oktober 2017 is aangekomen, waardoor de vervaltermijn op 28 oktober 2017 begon te lopen. De laatste dag waarop de passagiers hun vordering hadden kunnen indienen was 27 oktober 2019. Aangezien de dagvaarding op 28 oktober 2019 is uitgebracht, was de wettelijke vervaltermijn reeds verlopen. De kantonrechter heeft de passagiers daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Finnair.