ECLI:NL:RBNHO:2020:4021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/15/299318 FT RK 20/153 en C/299319 FT RK 20/154
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn van schulden en ondernemingen

Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling door schuldenaren. De rechtbank ontving op 7 februari 2020 een verzoekschrift van de schuldenaren, die beiden een onderneming hebben. Tijdens de telefonische zitting op 11 mei 2020, gehouden in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de Corona-crisis, is het verzoek behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaren niet te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek, gezien hun openstaande schulden bij het CJIB en de Belastingdienst, die niet voldoen aan de vereisten van artikel 288 van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelt dat de schuldenaren niet onder de definitie van ZZP’er vallen, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de handreiking van Recofa voor zelfstandig ondernemen binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bovendien is er sprake van nieuwe schulden en onzekerheid over de levensvatbaarheid van hun ondernemingen door de gevolgen van de Corona-crisis. De rechtbank concludeert dat de schuldenaren niet in staat zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen, en wijst daarom hun verzoeken af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND afwijzing schuldsaneringsregeling

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummers: C/15/299318 FT RK 20/153 en C/299319 FT RK 20/154
vonnis van 26 mei 2020
op het verzoek van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
en
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
beiden wonende te [woonplaats],
schuldenaren.

1.De procedure

1.1
Op 07 februari 2020 is ter griffie van deze rechtbank binnengekomen het verzoekschrift met bijlagen van schuldenaren strekkende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC) schuldenaren en schuldhulpverlener telefonisch gehoord op 11 mei 2020.
Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat als hier ingelast dient te worden beschouwd.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 2015/848 betreffende insolventieprocedures van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van schuldenaren in Nederland ligt.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsanering alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
2.3
Uit een ambtshalve opgevraagd overzicht van het CJIB blijkt dat er op naam van schuldenaar een vordering openstaat van in totaal € 2.540,67, verdeeld over negen afzonderlijke boetes. De overtredingen zijn in 2015 tot en met 2017 begaan. Voorts is uit de stukken en uit hetgeen tijdens de telefonische zitting is verklaard gebleken, dat er een schuldenlast bij de Belastingdienst bestaat voor een totaalbedrag ad € 84.867,80. Het gedeelte wat daarvan binnen de onder punt 2.2 genoemde 5-jaarstermijn valt, is € 6.194,00, en dit bestaat uit vorderingen inkomstenbelasting over 2016 en 2017, vorderingen zorgverzekeringswet over 2016 tot en met 2018, en een terugvordering zorgtoeslag over 2020. Genoemde schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw en vormen dan ook een belemmering voor toelating van schuldenaren tot de schuldsaneringsregeling.
2.4
Artikel 288 eerste lid, aanhef en onder c Fw schrijft verder voor dat een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts wordt toegewezen als voldoende aannemelijk is, dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Eén van die verplichtingen is het niet laten ontstaan van nieuwe schulden. Het hebben van een onderneming wordt in beginsel als een risico in de schuldsaneringsregeling gezien, omdat de kans op het ontstaan van nieuwe schulden daarbij in grote mate aanwezig is. Schuldenaren hebben beiden een onderneming, die juridisch en financieel gezien zijn samengevoegd in een V.O.F. In 2019 heeft een werkgroep van Recofa (een landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen en surseances van betaling) een “Handreiking voor zelfstandig ondernemen binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling” (vindplaats via
www.bureauwsnp.nl) opgesteld. Hieruit vloeit onder meer voort, dat alleen ondernemers die onder de definitie ZZP’er vallen, en daarbij voldoen aan bepaalde voorwaarden, toegelaten mogen worden tot de schuldsaneringsregeling. Schuldenaren staan niet geregistreerd als ZZP’er. Volgens de hiervoor genoemde handreiking is er sprake van een ZZP’er als de volgende kenmerken van toepassing zijn;
  • een ondernemer of zelfstandig beroepsbeoefenaar;
  • is maatschappelijk vergelijkbaar met de werknemer in loondienst;
  • kenmerkt zich door het alleen aanbieden van eigen arbeid en het verrichten van werk dat normaliter in dienstverband wordt verricht;
  • heeft geen personeel;
  • heeft geen of in beperkte vorm eigen bedrijfsruimte;
  • hoeft niet of niet-substantieel te investeren in bedrijfsmiddelen.
Schuldenares heeft een toko, en huurt daarvoor een winkelruimte. Verder beschikt schuldenaar over een lease-bus voor zijn aannemingsbedrijf, waarvoor hij per maand € 536,00 betaalt. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat schuldenaren niet onder de definitie van ZZP’er vallen; de eigen bedrijfsruimte is niet ‘van beperkte vorm’, en er wordt nog steeds maandelijks substantieel geïnvesteerd in de lease-bus.
Daarbij komt dat er op dit moment al nieuwe schulden aan het ontstaan zijn, doordat met de verhuurder van de winkelruimte overeen is gekomen dat schuldenaren tijdelijk de helft van de huur betalen. Er is (vooralsnog) geen sprake van kwijtschelding van de rest van de huur. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat bekend is dat schuldenaar geopereerd zal gaan worden (gastric-bypass-operatie). Gedurende de periode dat schuldenaar in het ziekenhuis zal liggen en daarna moet herstellen, zal schuldenaar geen inkomsten hebben. Ook is niet met zekerheid te stellen wat de gevolgen van de Corona-crisis voor de levensvatbaarheid van de ondernemingen van schuldenaren zullen zijn. Tot slot weegt mee dat schuldenaren vanaf het begin van de Corona-crisis beiden de werkzaamheden in hun ondernemingen (noodgedwongen) hebben gestaakt en onbekend is of, en zo ja, welke inkomsten schuldenaren op dit moment hebben. Dat de financiële situatie van schuldenaren op dit moment stabiel is, staat dan ook niet vast.
Dat schuldenaren de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen kunnen nakomen is op grond van het voorgaande onvoldoende aannemelijk.
2.7
De rechtbank zal de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dan ook afwijzen, omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub b en c Fw en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw niet zijn aangevoerd en ook niet zijn gebleken.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
wijst de verzoeken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 26 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.