ECLI:NL:RBNHO:2020:4022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/15/299115 / KG RK 20-82
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderhands verkopen van registergoederen met hypotheekrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2020 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure. De verzoekster, de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., heeft een verzoek ingediend om verlof te verkrijgen voor de onderhands verkoop van registergoederen waarop zij een hypotheekrecht heeft. Dit verzoek volgde op een eerdere aankondiging van executie van de registergoederen, die was aangezegd op 9 december 2019. De verzoekster wilde de registergoederen verkopen aan Gebroeders Van den Haak Holding B.V. voor een bedrag van € 1.270.000,00. Belanghebbende sub 1, die ook een bod had gedaan van € 1.280.000,00, heeft bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst, stellende dat haar bod tijdig was gedaan en gunstiger was dan dat van Gebroeders Van den Haak Holding B.V. De voorzieningenrechter heeft de procedure heropend om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen schriftelijk verweer te voeren. Na beoordeling van de ingediende biedingen en de argumenten van beide partijen, concludeerde de voorzieningenrechter dat het bod van belanghebbende sub 1 niet tijdig was ontvangen door de notaris, waardoor het verzoek van de coöperatie werd toegewezen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verkoop van de registergoederen onderhands zal plaatsvinden voor het goedgekeurde bedrag van € 1.270.000,00, en heeft de belanghebbenden veroordeeld om de registergoederen te ontruimen en ter beschikking te stellen aan de verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/299115 / KG RK 20-82
Beschikking van de voorzieningenrechter van 14 mei 2020
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
advocaat mr. R. M. Vermaire te Utrecht
tegen

1.[belanghebbende1],

geboren op [geboortedatum] te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
[belanghebbende2],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
[belanghebbende3]
(hierna te noemen: [belanghebbende3]),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
4.
[belanghebbende4],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [geboorteplaats],
belanghebbenden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen op 5 februari 2020;
  • de e-mail ingekomen op 5 april 2020 van [belanghebbende3];
  • de mondelinge behandeling van 6 april 2020;
  • de brief van de voorzieningenrechter van 6 april 2020
  • de brief van mr. R.M. Vermaire namens verzoekster ingekomen op 1 mei 2020;
  • de brieven van [belanghebbende1] ingekomen op 22 april 2020 en 4 mei 2020;
  • de e-mail van 5 mei 2020 van Gebroeders Van den Haak Holding B.V.
Ter zitting zijn verschenen:
  • [A.] en [B.], beoogd kopers;
  • namens verzoekster mr. R. M. Vermaire, (telefonisch gehoord).
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter kennis genomen van het verzoek van [belanghebbende3] in voornoemde e-mail van 5 april 2020 om [belanghebbende1] in de gelegenheid te stellen schriftelijk verweer te voeren omdat het voor haar gelet op de door de Rijksoverheid uitgevaardigde corona-maatregelen niet wenselijk is om in persoon ter zitting te verschijnen.
Gelet op de inhoud van het e-mailbericht van 5 april 2020 en de belangen van alle betrokken partijen heeft de voorzieningenrechter bij voornoemde brief van 6 april 2020 de behandeling van het verzoekschrift heropend teneinde [belanghebbende3] en [belanghebbende1] in de gelegenheid te stellen schriftelijk verweer te voeren. Verzoekster en Gebroeders Van den Haak Holding B.V. zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. [belanghebbende1] heeft op haar beurt kunnen reageren op de nadere reactie van verzoekster op haar verweerschrift. De voorzieningenrechter heeft partijen hiertoe tot 6 mei 2020 in de gelegenheid gesteld.

2.De feiten

Bij notariële akte van 15 april 2010 heeft verzoekster van [belanghebbende1] recht van hypotheek verkregen op - voor zover in onderhavige procedure van belang – de volgende onroerende zaken:
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
;
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
;
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
(hierna te noemen: de registergoederen).
Het recht van hypotheek is verstrekt voor de zekerheid tot nakoming van de door verzoekster aan belanghebbenden verleende hypothecaire geldlening.
Om te komen tot verhaal van haar vordering op belanghebbenden heeft verzoekster bij deurwaardersexploot van 9 december 2019 aan belanghebbenden de executie van de registergoederen aangezegd. Als veilingdatum is bepaald: 13 februari 2020.
Op 5 februari 2020 is door mr. R.A.M. Schram als procesadvocaat namens verzoekster een verzoek ingediend, ertoe strekkende dat de voorzieningenrechter op de voet van artikel 3:268 lid 2 BW zal bepalen dat voornoemde registergoederen onderhands zullen worden verkocht aan Gebroeders Van den Haak Holding BV, overeenkomstig de bij het verzoek ter goedkeuring overgelegde koopovereenkomst.

3.De beoordeling

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW, om de registergoederen onderhands te verkopen volgens de bij het verzoek gevoegde koopovereenkomst.
[belanghebbende1], belanghebbende sub 2, heeft bezwaar geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst en verzocht om afwijzing van het verzoek.
[belanghebbende1] heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat zij wordt geschaad in haar belang als het verzoekschrift wordt toegewezen. [C.] (verder: [C.]) heeft voor de onroerende zaak bij de notaris het hoogste bod van € 1.280.000,00 uitgebracht, maar dit bod is ten onrechte niet betrokken in onderhavige procedure. Voornoemd bod is gunstiger dan het door Gebroeders Van den Haak Holding B.V. uitgebrachte bod van € 1.270.000,00 en om die reden moet verzoekster worden verplicht om een koopovereenkomst aan te gaan met [C.]. De omstandigheid dat het bod van [C.] de notaris mogelijk niet tijdig heeft bereikt doet hier volgens [belanghebbende1] niet aan af omdat het belang van [belanghebbende1] het best is gediend bij het bod van € 1.280.000,00. Bovendien geldt dat niet valt te bewijzen dat die bieding wel tijdig is gedaan omdat verzoekster en de notaris ervoor hebben gekozen niet een automatische reply te sturen. [C.] heeft op 30 januari 2020 wel een ontvangstbevestiging ontvangen van een bieding maar daarin stond geen bedrag vermeld, zodat hij ervan uit ging dat zijn hoogste bod wel ontvangen was, aldus [belanghebbende1].
Hierop is aan de zijde van verzoekster - voor zover van belang - naar voren gebracht dat [C.] op 29 januari 2020 om 22:09 uur een bod heeft uitgebracht van € 1.211.000,00. Het tweede bod dat [C.] volgens [belanghebbende1] zou hebben uitgebracht op 29 januari 2020 om 23.31 uur met ditmaal een bedrag van € 1.280.000,00 heeft de notaris echter niet tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 29 januari 2020 om 23:59 uur, bereikt. De notaris heeft dat bod pas ontvangen per e-mail van 3 februari 2020 om 13:57 uur en derhalve te laat. Om die reden kan deze bieding niet worden gekwalificeerd als bod in de zin artikel 548 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Om die reden is het laatst genoemde bod op juiste gronden niet bij het verzoekschrift gevoegd. Daarnaast had het op de weg van [C.] gelegen om zijn bod van € 1.280.000,00 ter zitting van 6 april 2020 uit te brengen. Verzoekster stelt zich dan ook op het standpunt dat het er voor moet worden gehouden dat [C.] zijn vermeende tweede bod geen gestand wenst te doen.
Aan de zijde van Gebroeders Van den Haak Holding B.V. is naar voren gebracht dat zij tijdig een bod heeft gedaan, dat dit bod is bevestigd door de notaris en dat niet is komen vast te staan dat het tweede door [C.] uitgebrachte bod de notaris tijdig heeft bereikt. Voorts heeft zij zich aangesloten bij het standpunt van verzoekster dat het op de weg van
[C.] had gelegen zijn bod van € 1.280.000,00 ter zitting uit te brengen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 547 lid 2 Rv kan tot 14 dagen vóór de voor een executoriale verkoop bepaalde dag ondershands op de executeren zaken worden geboden bij een aan de notaris gerichte schriftelijke verklaring. Op grond van artikel 548 lid 2 Rv dient bij een verzoek tot onderhandse verkoop als het onderhavige in afschrift te worden overgelegd de biedingen die bij de notaris zijn binnengekomen.
Uit het verzoekschrift en de daarbij overgelegde producties blijkt dat geïnteresseerden in dit geval tot uiterlijk 29 januari 2020 om 23:59 uur bij de notaris een onderhands bod konden uitbrengen op de registergoederen voornoemd. Conform artikel 548 lid 2 Rv heeft verzoekster bij het verzoekschrift een overzicht gevoegd van de ontvangen biedingen, opgesteld op 31 januari 2020 door de notaris, mr. I.E.M. Balvert (productie 8). Uit dat overzicht blijkt onder meer dat Gebroeders Van den Haak Holding BV op de registergoederen een onderhands bod heeft uitgebracht van € 1.270.000,- en [C.] een onderhands bod van € 1.211.000,00. Als onweersproken staat vast dat [C.] dat bod heeft uitgebracht op 29 januari 2020 om 22:09 uur. Uit het feit dat in het overzicht van de notaris niet is opgenomen een tweede bod van [C.] van € 1.280.000,- volgt al dat dat bod de notaris niet tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 29 januari 2020 om 23:59 uur, heeft bereikt.
Dat wordt nog bevestigd door het volgende. [belanghebbende1] heeft een e-mail van [C.] aan de notaris overgelegd die is gedateerd op 29 januari 2020 om 23:31 uur met als onderwerp “Onderhandse bieding Hendrik Figeeweg 13A tm C …” (hierna: de tweede bieding). Volgens haar heeft [C.] door middel van die e-mail een bod gedaan van € 1.280.000,- en is dat bod gegeven het tijdstip van verzending tijdig uitgebracht.
[belanghebbende1] heeft echter ook overgelegd een e-mail van [C.] aan (een medewerker van) de notaris van 3 februari 2020 om 13:57 uur waarin onder meer staat:

In navolging op het telefonisch onderhoud van hedenochtend doe ik u langs deze weg wederom mijn bieding toekomen en doe ik een dringend appèl op u om deze alsnog in behandeling te nemen.
Ik zal u in de loop van de middag nogmaals telefonisch contacten om zeker te zijn van ontvangst in goede orde.” Daaronder is gevoegd de e-mail van [C.] met de tweede bieding.
Hieruit volgt al dat die tweede bieding de notaris niet uiterlijk op 29 januari 2020 om 23:59 uur heeft bereikt. De door verzoekster overgelegde e-mail van een medewerker van de notaris van 3 februari 2020 om 15:34 uur (productie 11) bevestigt dat. In die e-mail staat onder meer:

Vanochtend werd ik gebeld door de broer van de heer [C.] met het bericht dat zij geprobeerd hadden op 29 januari een mail aan ons kantoor te zenden, maar dat zij een bericht hadden ontvangen dat de mail niet was aangekomen, mogelijk omdat deze te groot was. Een andere mail had ik wel ontvangen en heb ik ook doorgestuurd.
Vandaag heb ik de mail[de e-mail met de tweede bieding, toevoeging voorzieningenrechter]
pas ontvangen,…”. Anders dan [belanghebbende1] betoogt, heeft de e-mail met de tweede bieding de notaris dus niet tijdig bereikt en was dat bovendien bij [C.] bekend. Hij had immers een bericht ontvangen dat zijn e-mail niet was aangekomen.
De voorzieningenrechter is met [belanghebbende1] van oordeel dat zij belang heeft bij het meest gunstige bod. Hierbij geldt echter wel als voorwaarde dat het bod tijdig moet zijn ontvangen. Dat wil zeggen ofwel door de notaris conform artikel 547 lid 2 Rv, in dit geval uiterlijk op 29 januari 2020 om 23:59 uur, dan wel vóór de afloop van de behandeling van het onderhavige verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in art. 3:268 lid 2 BW. Hiervóór is al overwogen dat het tweede bod van [C.] niet tijdig door de notaris is ontvangen, zodat verzoekster daar voorafgaand aan dit verzoekschrift geen rekening mee heeft hoeven houden en ook niet gehouden was om daarvan melding te maken in het verzoekschrift. Daarnaast heeft [C.] ook niet ter zitting in persoon dan wel uiterlijk op 6 mei 2020 schriftelijk aan de voorzieningenrechter bericht dat hij zijn tweede bod gestand wilde doen. Dat er desondanks geen twijfel kan bestaan over de bereidwilligheid van [C.] om zijn bod gestand te doen, zoals [belanghebbende1] meent, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet komen vast te staan. Het enkel overleggen van een aan [C.] toegezegde financieringstoezegging is daarvoor onvoldoende.
Bij deze stand van zaken komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er geen gunstiger aanbod tijdig is voorgelegd dan het bod van Gebroeders Van den Haak Holding BV. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook als volgt toewijzen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
bepaalt dat de verkoop van:
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
;
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
;
- het perceel grond met daarop staande een bedrijfspand en verder toebehoren,
kadastraal bekend gemeente [adres]
;
onderhands zal geschieden voor een koopprijs van € 1.270.000,00 overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht;
veroordeelt belanghebbenden om de registergoederen te ontruimen met al de hunnen en al het hunne en om de registergoederen met afgifte van de sleutels aan verzoekster ter vrije beschikking te stellen binnen twee weken na betekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.coll: 976