ECLI:NL:RBNHO:2020:4268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2664
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag om bijstand wegens onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een aanvraag om bijstand had ingediend. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad buiten behandeling gesteld, omdat de verzoeker onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. De verzoeker had op 5 maart 2020 een aanvraag om bijstand ingediend, maar had niet tijdig de gevraagde aanvullende informatie verstrekt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker, die alleenstaand is en met zijn minderjarige zoon bij zijn moeder woont, niet over voldoende inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de informatie die de verzoeker had aangeleverd niet voldoende was om een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag te kunnen maken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2664
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. de Heer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting met gebruikmaking van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen plaatsgevonden. Verzoeker heeft deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft op 5 maart 2020 een aanvraag om bijstand ingediend bij verweerder.
Bij brief van 19 maart 2020 heeft verweerder verzoeker naar aanleiding van zijn aanvraag om nog ontbrekende gegevens in te sturen. Het gaat daarbij onder meer om aan te tonen op welke wijze verzoeker zich in zijn levensonderhoud heeft voorzien en om aan te tonen hoe (door wie) zijn vaste lasten worden betaald. Verzoeker heeft de vragen schriftelijk beantwoord.
3. Bij brief van 7 april 2020 heeft verweerder verzoeker een hersteltermijn geboden om:
- met objectieve en verifieerbare schriftelijke verklaring aan te tonen hoe hij zichzelf heeft voorzien in zijn levensonderhoud vanaf 1 januari 2019 tot heden. Daarvan moet verzoeker bewijsstukken overleggen.
- met objectiveerbare en verifieerbare bewijsstukken aantonen wie de vaste lasten betaalt.
Daarop heeft verzoeker niet gereageerd.
4. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet is gecompleteerd.
5. Verzoeker betwist de noodzakelijkheid van alle gevraagde stukken en stelt dat voor zover het voor hem mogelijk was hij de gegevens correct heeft aangeleverd of heeft laten weten dat hij het niet binnen de termijn gaat redden. Verweerder heeft om stukken gevraagd die verzoeker redelijkerwijs niet kon verstrekken of al had verstrekt. Verzoeker heeft toegelicht dat hij met zijn zoontje bij zijn moeder inwoont. Zijn familie, waaronder zijn moeder, heeft hem en zijn zoontje lange tijd onderhouden, maar kunnen dat nu niet meer. Verder heeft hij geleefd van de voor hem beschikbare middelen en door het maken van schulden.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1
Het door verzoeker gesteld financiële belang is op zichzelf voldoende spoedeisend. De voorzieningenrechter heeft daarbij betrokken dat het gaat om een alleenstaande ouder, die met zijn minderjarige zoon inwoont bij zijn moeder. Verzoeker heeft - naar hij stelt - niet de beschikking over enig relevant inkomen, in ieder geval blijft zijn inkomen beneden de voor hem geldende bijstandsnorm.
6.2
De vraag die vervolgens voorligt, is of verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen om reden dat de door verzoeker geleverde informatie ontoereikend was om tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag te kunnen komen. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter vooralsnog bevestigend.
6.3
Voor de beoordeling of de aanvrager van bijstand verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In het kader van dat onderzoek kan het bijstandverlenend orgaan van de betrokkene, indien daarvoor een concrete aanleiding is, inzage verlangen in de giro- en bankafschriften uit een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden en om overlegging van andere financiële gegevens over een dergelijke periode. Verzoeker heeft gesteld dat hij enige jaren zonder relevante inkomstenbron in zijn levensonderhoud heeft weten te voorzien en onder die omstandigheden mag van verzoeker worden gevraagd desgevraagd door verweerder concrete verifieerbare informatie te verstrekken over de wijze waarop hij dat heeft gedaan, en mag worden gevraagd dat zo veel mogelijk met stukken te onderbouwen. Op dit moment kan niet worden gezegd dat verzoeker daarin reeds voldoende is geslaagd.
6.4
De voorzieningenrechter ziet dan ook onvoldoende ruimte om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2020 door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.