ECLI:NL:RBNHO:2020:4356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
8316386 \ CV EXPL 20-1467
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betalingsverplichtingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft Stichting DUWO een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens huurachterstand. De vordering is ingesteld op 7 februari 2020, waarbij DUWO een bedrag van € 252,08 vorderde, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. De huurachterstand was ontstaan door het niet tijdig betalen van huurtermijnen door [gedaagde]. Tijdens de procedure heeft [gedaagde] betwist dat de volledige vordering terecht was, en stelde dat zij een deel van de huur had betaald, maar DUWO stelde dat deze betalingen niet correct waren verwerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een huurachterstand bestond, maar dat de hoogte daarvan ter discussie stond. De kantonrechter heeft de vordering van DUWO gedeeltelijk toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 251,36, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, met een billijkheidscorrectie op het griffierecht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel verhuurder als huurder in het geval van betalingsachterstanden en de gevolgen van verzuim.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8316386 \ CV EXPL 20-1467
Uitspraakdatum: 10 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting DUWO
gevestigd te Delft
eiseres
verder te noemen: DUWO
gemachtigde: Lawpoint Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
DUWO heeft bij dagvaarding van 7 februari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. Op 19 februari 2020 heeft DUWO een akte vermindering eis ingediend. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord op 19 februari 2020.
1.2.
DUWO heeft hierop schriftelijk gereageerd op 18 maart 2020, waarna [gedaagde] een mondelinge reactie heeft gegeven op 13 mei 2020.

2.De feiten

2.1.
DUWO verhuurt op grond van een huurovereenkomst aan [gedaagde] het perceel met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] , tegen een maandelijkse huurprijs van laatstelijk € 501,98 bij vooruitbetaling te voldoen uiterlijk op de eerste dag van elke maand.
2.2.
Bij brief van 10 januari 2020 heeft de gemachtigde van DUWO aan [gedaagde] geschreven dat sprake is van een openstaande vordering van € 501,98, dat deze nog zonder verhogende incassokosten voldaan kan worden binnen 15 dagen nadat de brief is bezorgd en indien niet binnen die termijn wordt betaald, de vordering door de gemachtigde zal worden geïncasseerd, waarvoor [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zal zijn.
2.3.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft de gemachtigde van DUWO [gedaagde] gesommeerd om binnen 5 dagen na heden een bedrag van € 250,88 te voldoen (€ 501,98 hoofdsom, minus € 50,00 voldaan op 16 januari 2020, minus € 250,00 voldaan op 20 januari 2020, € 48,40 incassokosten inclusief BTW en € 0,50 rente tot 28 januari 2020).

3.De vordering

3.1.
DUWO vordert – na vermindering van de eis – dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 252,08, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de proces- en nakosten.
3.2.
DUWO legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft diverse vervallen huurtermijnen niet of niet volledig voldaan, terwijl de betaaltermijn daarvan reeds geruime tijd is verstreken. Hierdoor is [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting jegens DUWO en verkeert [gedaagde] in verzuim. Ondanks herhaalde verzoeken en sommaties heeft [gedaagde] niet (volledig) aan haar betalingsverplichtingen voldaan. Door het verzuim van [gedaagde] en het uitblijven van volledige betaling was DUWO genoodzaakt haar vorderingen en de nadien te vervallen termijnen uit handen te geven aan haar gemachtigde.
De huurachterstand bedroeg tot en met 10 januari 2020 € 501,98. Op 16 januari 2020 heeft [gedaagde] € 50,00 voldaan en op 20 januari 2020 € 250,00, zodat tot en met januari 2020 een achterstand bestond van € 201,98. Vervolgens is de huur van februari 2020 (€ 501,98) ook niet tijdig voldaan, zodat de achterstand op 5 februari 2020 € 703,98 bedroeg. Tot en met 5 februari 2020 bedroeg de wettelijke rente € 0,72. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 48,40 inclusief BTW. Op de dagvaardingsdatum was derhalve sprake van een openstaande vordering van € 753,08. Nadat de procedure aanhangig was gemaakt heeft [gedaagde] € 501,00 voldaan, zodat DUWO de vordering bij akte van 19 februari 2020 met dat bedrag heeft verminderd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert – samengevat – als volgt aan. De huur van februari 2020 is betaald vóór de datum van betekening van de dagvaarding (€ 400,00 op 28 januari 2020 en € 101,98 op 3 februari 2020). Het bedrag was alleen van een andere rekening afgeschreven en daarom niet direct door DUWO verwerkt. Dit heeft DUWO niet goed gecommuniceerd met haar gemachtigde. DUWO heeft de huur steeds binnen de haar door DUWO gestelde termijn betaald. [gedaagde] is daarom steeds onterecht aangemaand, waardoor onterecht kosten zijn gemaakt. [gedaagde] erkent dat een achterstand bestaat van € 161,98 en zal dit bedrag op 19 februari 2020 betalen, maar zij maakt bezwaar tegen de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Het was niet nodig om voor een dergelijk bedrag een procedure te starten.

5.De beoordeling

5.1.
Alhoewel tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een huurachterstand, staat de hoogte daarvan wel ter discussie. DUWO stelt zich op het standpunt dat nog sprake is van een achterstand van € 252,08, terwijl de achterstand volgens [gedaagde] niet meer bedraagt dan € 161,98.
5.2.
Uit de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen blijkt – onder meer – dat op 30 januari 2020 een bedrag van € 400,00 en op 5 februari 2020 een bedrag van € 101,00 aan DUWO is betaald, beiden vanaf het bankrekeningnummer van [vriend] , de vriend van [gedaagde] (hierna: [vriend] ). DUWO stelt zich op het standpunt dat zij deze betalingen aanvankelijk heeft verwerkt op de huurkaart van [vriend] , die ook bij DUWO bekend is als huurder, waardoor zijn bankrekeningnummer is gekoppeld aan zijn huurkaart. DUWO stelt dat zij de betaling van 30 januari 2020 – na contact met [gedaagde] en/of [vriend] op of omstreeks 5 februari 2020 – heeft verwerkt op de huurkaart. De betaling van 5 februari 2020 stelt DUWO op de huurkaart van [gedaagde] te hebben verwerkt nadat zij op of omstreeks 18 februari 2020 contact heeft gehad met [gedaagde] . Beide betalingen zijn bij akte vermindering van eis d.d. 19 februari 2020 in mindering gebracht op de vordering, zodat volgens DUWO nog een huurachterstand bestaat van € 252,08.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat de betalingen van [gedaagde] van 30 januari en 5 februari 2020, voor een totaalbedrag van € 501,00, gelet op artikel 6:44 lid 1 BW in de eerste plaats in mindering strekten van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. [gedaagde] betwist echter buitengerechtelijke incassokosten aan DUWO verschuldigd te zijn.
5.4.
De kantonrechter is met DUWO van oordeel dat [gedaagde] over € 201,98 buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. Dat bedrag heeft [gedaagde] immers na het verstrijken van de in de aanmaning van 10 januari 2020 – die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW – genoemde termijn onbetaald gelaten, zodat zij in verzuim was. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar verweer, dat zij onterecht door DUWO is aangemaand. Vast staat immers dat een huurachterstand bestond (en nog altijd bestaat).
5.5.
De kantonrechter is ook met DUWO van oordeel dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is geworden, wegens de vertraging in de voldoening van de huursommen, vanaf de vervaldatum van de betalingsverplichting(en) tot aan de dag der algehele voldoening. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Ten aanzien van de gevorderde rente is het volgende van belang.
5.6.
Op grond van de huurovereenkomst dienen de maandelijkse huurpenningen uiterlijk de eerste van iedere maand bij vooruitbetaling bij DUWO ontvangen te zijn. Dat betekent dat wettelijke rente verschuldigd is over de niet betaalde huurpenningen over de desbetreffende maand vanaf de eerste van die maand. DUWO heeft € 0,72 aan rente gevorderd maar niet gespecificeerd op welke bedragen dat ziet en vanaf welke data die rente is berekend. Voor zover DUWO zich op het standpunt stelt dat over het gehele huurbedrag van € 501,98 over de maand februari 2020 rente is verschuldigd vanaf 1 februari 2020 wordt dat niet gevolgd. Vast staat dat op 30 januari 2020 bij DUWO ontvangen is een bedrag van € 400,00 met als omschrijving ‘
[gedaagde] [adres]’. DUWO heeft weliswaar terecht opgemerkt dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om bij betalingen een correcte en duidelijke omschrijving te vermelden, maar vast staat dat met deze overboeking een deel van de huurpenningen over de maand februari 2020 vóór 1 februari 2020 en daarmee tijdig is voldaan. Het feit dat DUWO dat bedrag intern pas later administratief heeft verwerkt maakt dat niet anders. Vanaf 1 februari 2020 was voor die maand dus alleen rente verschuldigd over het restant van de huur, te weten € 101,98, tot 5 februari 2020. Na de betaling van € 101,00 op die dag is vanaf 5 februari 2020 over de huurpenningen voor februari 2020 alleen nog rente verschuldigd over de resterende onbetaald gebleven huur van € 0,98. De gevorderde rente tot 5 februari 2020 zal dan ook worden toegewezen als hierna te melden.
5.7.
Nu [gedaagde] reeds de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 48,40 verschuldigd was geworden, resteert – gelet op artikel 6:44 lid 1 BW – een huurachterstand van € 251,36 (€ 201,98 + € 48,40 + € 101,98 = € 352,36 - € 101,00), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna te melden. De stelling van [gedaagde] dat de achterstand niet hoger is dan € 161,98 heeft zij – ondanks de gemotiveerde betwisting door DUWO – niet onderbouwd met stukken. Ondanks de toezegging van [gedaagde] bij haar conclusie van antwoord, is volgens DUWO door [gedaagde] niets in mindering voldaan op de huurachterstand. Deze stelling van DUWO heeft [gedaagde] verder onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van DUWO zal toewijzen als hierna te melden.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 36,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door DUWO worden gemaakt.
5.10.
Alhoewel de kantonrechter [gedaagde] – gelet op hetgeen onder 5.4. is overwogen – niet volgt in haar verweer, dat het gebruik van procesmiddelen in onderhavig geval disproportioneel is, acht de kantonrechter het wel aan DUWO toe te rekenen dat het in rekening gebrachte griffierecht hoger is dan gelet op het uiteindelijk gevorderde bedrag verschuldigd zou zijn. Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen volgt dat beide betalingen van € 400,00 en € 101,00 bij DUWO zijn binnengekomen vóór het uitbrengen van de dagvaarding op 7 februari 2020. Bovendien heeft DUWO zelf gesteld dat zij op of omstreeks 5 februari 2020 contact heeft gehad met [gedaagde] en/of [vriend] omtrent de betaling van € 400,00. Er valt dan ook niet in te zien waarom beide bedragen niet in mindering zijn gebracht op de bij dagvaarding van 7 februari 2020 ingestelde vordering. Derhalve ziet de kantonrechter aanleiding een billijkheidscorrectie toe te passen, in die zin dat [gedaagde] niet zal worden veroordeeld tot betaling van het volledig aan DUWO in rekening gebrachte griffierecht dat was gebaseerd op de oorspronkelijke vordering van € 753,08. In plaats daarvan zal bij de proceskostenveroordeling het griffierecht worden gehanteerd dat past bij het na de eisvermindering gevorderde bedrag van € 252,08. Het verschil tussen het aan DUWO in rekening gebrachte griffierecht en het griffierecht dat [gedaagde] krachtens de proceskosten- veroordeling aan DUWO moet vergoeden, blijft voor rekening van DUWO.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan DUWO van € 251,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande huurbedragen ten aanzien van de maand januari 2020 vanaf 1 januari 2020 en ten aanzien van de maand februari 2020 vanaf 1 februari 2020, steeds tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van DUWO tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 144,00 ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 36,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door DUWO worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter