ECLI:NL:RBNHO:2020:4674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3788
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en invorderingsbeschikking in verband met permanente bewoning van een recreatieverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Heimensem, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland. Eiseres is eigenaresse van een recreatieverblijf en heeft in het verleden een last onder dwangsom opgelegd gekregen om het gebruik van het recreatieverblijf voor permanente bewoning te staken. Dit besluit volgde op controles door de toezichthouder, die herhaaldelijk een bewoonde indruk bij het recreatieverblijf heeft waargenomen. Eiseres heeft tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op het adres van haar dochter staat ingeschreven en dat zij daar niet over zelfstandige woonruimte beschikt. De toezichthouder heeft in de periode van 27 maart 2018 tot en met 21 januari 2019 achttien controles uitgevoerd, waarbij steeds een bewoonde indruk is geconstateerd. Eiseres heeft betoogd dat zij het recreatieverblijf niet permanent bewoont, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, een vermoeden opleveren dat eiseres het recreatieverblijf in strijd met het bestemmingsplan heeft gebruikt voor permanente bewoning.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuursorgaan bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van handhaving af te zien. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet in staat is om de opgelegde dwangsom te voldoen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig heeft afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heimensem),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland,verweerder
(gemachtigde: R. van Hoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast om voor 1 augustus 2019 het (laten) gebruiken van het recreatieverblijf op het perceel [het recreatieverblijf] voor permanente bewoning te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-.
Bij besluit van 17 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 december 2019 (de invorderingsbeschikking) heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van een verbeurde dwangsom ten bedrage van € 10.000,-.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaresse van een recreatieverblijf op het perceel [het recreatieverblijf] (het recreatieverblijf). In de periode van 27 maart 2018 tot en met 21 januari 2019 heeft een toezichthouder van verweerder in totaal achttien controles uitgevoerd bij het recreatieverblijf, waarbij herhaaldelijk een bewoonde indruk is geconstateerd. Tijdens meerdere controles is eiseres bij het recreatieverblijf waargenomen. Ook is de auto van eiseres structureel aanwezig bij het recreatieverblijf. Eiseres heeft tegenover de toezichthouder verklaard dat zij bij haar dochter verblijft en zich af en toe terugtrekt in het recreatieverblijf om tot rust te komen. De toezichthouder heeft een bezoek gebracht aan het adres waar eiseres staat ingeschreven. De dochter van eisers heeft tegenover de toezichthouder verklaard dat eiseres meerdere dagen per week in haar woning aanwezig is om de kleinkinderen te begeleiden. Gelet op het voorgaande is verweerder tot het vermoeden gekomen dat eiseres het recreatieverblijf permanent bewoond, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” (het bestemmingsplan).
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder eiseres gelast om voor 1 augustus 2019 het (laten) gebruiken van het recreatieverblijf voor permanente bewoning te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-. Hierbij dient een feitelijk en reëel hoofdverblijf elders door eiseres te worden betrokken. Het enkel ingeschreven staan bij derden (familie en vrienden) is onvoldoende om aan de lastgeving te voldoen.
3. Op grond van artikel 1.87 van de planregels wordt onder permanente bewoning verstaan bewoning als hoofdverblijf waarbij het hoofdverblijf fungeert als het centrum van het sociaal en maatschappelijk functioneren van de bewoner.
Op grond van artikel 26.4, onder a, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatie”, in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen en recreatieverblijven, met uitzondering van bedrijfswoningen, voor permanente bewoning.
4.1
Eiseres betoogt dat geen sprake is van een overtreding, omdat zij het recreatieverblijf niet permanent bewoond. In het vigerende bestemmingsplan is niet bepaald voor welke tijdsduur een recreatieverblijf mag worden gebruikt. Voor de vraag of een recreatieverblijf als hoofdverblijf wordt gebruikt, is de aard van de bewoning beslissend. Het sociaal en maatschappelijk centrum van eiseres ligt niet bij het recreatieverblijf, maar bij de woning van haar dochter. Eiseres staat niet ingeschreven op het adres van het recreatieverblijf, maar op het adres van haar dochter, waar zij ook woont. Van een zogenaamde papieren inschrijving is geen sprake. Ook haar post ontvangt eiseres uitsluitend op het adres van haar dochter. Daarnaast ontvangt eiseres haar bezoek alleen op het adres van haar dochter. Zij gaat alleen naar het recreatieverblijf als zij rust zoekt. Er zit geen regelmaat in de tijdstippen van komst en vertrek naar het recreatieverblijf. Dat de auto van eiseres vaak bij het recreatieverblijf staat geparkeerd is geen indicatie dat zij het recreatieverblijf als hoofdverblijf gebruikt. Het recreatieverblijf is gelegen op een afstand van 7,5 kilometer van de woning van haar dochter dus eiseres gaat vaak op de fiets heen en weer. Voorts blijkt uit de door eiseres overgelegde rekening van het energie- en waterverbruik van het recreatieverblijf dat het verbruik beduidend lager is dan het gemiddelde van een gewone eenpersoonshuishouding. Dat de toezichthouder herhaaldelijk een bewoonde indruk van het recreatieverblijf heeft waargenomen is onvoldoende voor het vermoeden van permanente bewoning.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het op de weg van het bestuursorgaan ligt om aannemelijk te maken dat eiseres overtreder van de planregels is en de daartoe vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan eiseres om die feiten te weerleggen of nader te verklaren. Er zijn voldoende feiten en omstandigheden aanwezig op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiseres het recreatieverblijf voor permanente woning heeft gebruikt. De toezichthouder heeft in de periode van 27 maart 2018 tot en met 21 januari 2019 op wisselende dagen en tijdstippen controles bij het recreatieverblijf uitgevoerd. Bij achttien van de negentien controles heeft de toezichthouder een bewoonde indruk waargenomen. De toezichthouder heeft in de controlerapporten per controle beschreven waaruit deze bewoonde indruk bestaat. Het gaat hierbij steeds om momentopnames en alle controlerapporten tezamen en in onderlinge samenhang bezien tonen aan dat het aannemelijk is dat sprake is van permanente bewoning van het recreatieverblijf. De omstandigheid dat eiseres op het adres van haar dochter staat ingeschreven is geen indicatie dat zij daar ook feitelijk woont. Verweerder hecht hierbij grote waarde aan hetgeen de dochter van eiseres tijdens het telefonisch zienswijzegesprek op 9 januari 2019 heeft aangegeven, namelijk dat eiseres in haar woning niet beschikt over zelfstandige woonruimte. Indien eiseres in de woning van haar dochter wenst te overnachten, moeten er aanpassingen worden gemaakt om een slaapplek van eiseres te creëren. De omstandigheid dat eiseres op een andere adres dan het recreatieverblijf staat ingeschreven, maar op dat adres niet over zelfstandige woonruimte beschikt, is een aanwijzing dat eiseres haar recreatieverblijf als hoofdverblijf gebruikt. De toezichthouder heeft op twee verschillende momenten een bezoek gebracht aan de woning waar eiseres staat ingeschreven, en op beide momenten was eiseres niet aanwezig. Dat draagt bij aan het vermoeden dat eiseres het recreatieverblijf als hoofdverblijf heeft gebruikt. Dat de post van eiseres uitsluitend op het adres waar zij staat ingeschreven wordt bezorgd, zegt niets over het feitelijk verblijf op dat adres, maar is een logisch gevolg van de inschrijving.
4.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1248, ligt het op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om de voor het vermoeden dat een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent wordt bewoond vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan de aangeschrevene om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan. Indien de betrokkene blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie, thans de Basisregistratie Personen, op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, is het aan het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de betrokkene niettemin hoofdverblijf in de recreatiewoning heeft. Het feit dat betrokkene op een ander adres dan dat van de recreatiewoning staat ingeschreven en op het adres waar hij staat ingeschreven niet over zelfstandige woonruimte beschikt, is een aanwijzing dat hij zijn recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikt
4.4
Vaststaat dat eiseres op het adres van haar dochter staat ingeschreven en dat zij op dat adres niet over zelfstandige woonruimte beschikt. Voorts staat vast dat blijkens de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde controlerapporten in de periode tussen 27 maart 2018 en 21 januari 2019 op verschillende dagen en tijdstippen, om verschillende redenen, een bewoonde indruk van het recreatieverblijf is waargenomen, waarbij de auto van eiseres structureel bij het recreatieverblijf is aangetroffen. Ook eiseres is tijdens meerdere controles waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, een vermoeden op dat eisers het recratieverblijf in strijd met het bestemmingsplan heeft gebruikt voor permanente bewoning. Verweerder was daarom bevoegd daartegen handhavend op te treden.
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.1
Eiseres betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien, omdat sprake is van medische, sociale en geestelijke problematiek welke zo nu en dan extreme vormen aannemen. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verklaringen overgelegd van haar huisarts, psychiaters en sociaal verpleegkundige waaruit blijkt dat de recreatiewoning voor eiseres bij uitstek de plek was om tot rust te komen.
6.2
In hetgeen namens eiseres is aangevoerd heeft verweerder evenwel geen aanleiding hoeven te zien dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien. Uit de door eiseres overgelegde verklaringen van haar huisarts, psychiaters en sociaal verpleegkundige blijkt weliswaar dat het voor eiseres belangrijk is om stress te vermijden en dat zij gebaat is bij een regelmatig leven zonder teveel prikkels, maar niet is gebleken dat dat slechts kan worden bereikt door (het toestaan van) permanente bewoning van het recreatieverblijf. Het betoog slaagt niet.
De invorderingsbeschikking
7. Na afloop van de begunstigingstermijn heeft een toezichthouder van verweerder gecontroleerd of eiseres aan de opgelegde last heeft voldaan door het (laten) bewonen van het recreatieverblijf te beëindigen en beëindigd te houden. Uit deze controles is gebleken dat eiseres het recreatieverblijf laat gebruiken voor permanente bewoning. Dit betekent dat eiseres een dwangsom ten bedrage van € 10.000,- heeft verbeurd.
8. Nu eiseres de invorderingsbeschikking betwist, heeft het beroep gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mede daarop betrekking.
9.1
Eiseres betoogt dat geen sprake is van permanente bewoning van het recreatieverblijf, omdat het verblijf van mevrouw [naam 1] tijdelijk is. Niet is geconstateerd dat mevrouw [naam 1] na de eerste controle op 17 oktober 2019 in het recreatieverblijf woonde. Verweerder stelt zelf dat de woonsituatie van mevrouw [naam 1] onduidelijk is, maar trekt vervolgens wel de conclusie dat mevrouw [naam 1] permanent in het recreatieverblijf woont. Voorts kan ook bij tijdelijk vrij intensief gebruik van een recreatiewoning niet worden uitgesloten dat het om recreatief gebruik gaat. Daarnaast is eiseres niet in staat om de disproportionele dwangsom te voldoen.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat mevrouw [naam 1] tijdens de controle op 17 oktober 2019 heeft verklaard dat zij tijdelijk noodgedwongen in het recreatieverblijf verblijft, omdat zij nergens anders onderdak heeft. Zij heeft van de dochter van eiseres toestemming gekregen om tijdelijk in het recreatieverblijf te verblijven. Op dezelfde dag heeft de dochter van eiseres telefonisch te kennen gegeven dat een moeder met haar dochter in het recreatieverblijf verblijven en dat zij beschikt over een urgentieverklaring. Tijdens de controles op 24 oktober 2019 en 8 november 2019 heeft een toezichthouder van verweerder een bewoonde indruk van het recreatieverblijf waargenomen, onder meer door de aanwezigheid van een auto van het merk [merk] , welke op naam staat van [naam 2] . De toezichthouder van verweerder heeft een bezoek gebracht aan het adres waar mevrouw [naam 1] staat ingeschreven en de eigenaar van de woning heeft aangegeven dat de woonsituatie van mevrouw [naam 1] onduidelijk is, mede doordat de relatie tussen mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] onder spanning staat.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van mevrouw [naam 1] zoals gegeven tijdens de controle op 17 oktober 2019 en de verklaring van de dochter van eiseres zoals gegeven op dezelfde dag, is komen vast te staan dat eiseres het recreatieverblijf voor permanente bewoning heeft laten gebruiken. Dat mevrouw [naam 1] het recreatieverblijf slechts tijdelijk bewoonde doet daar niets aan af, omdat ook tijdelijke bewoning moet worden aangemerkt als permanente bewoning. Mevrouw [naam 1] beschikte immers niet over andere woonruimte. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij niet in staat is om de dwangsom te voldoen overweegt de rechtbank dat eiseres dat betoog niet heeft onderbouwd, zodat het reeds daarom niet kan slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.