In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. Eiseres had een uitkering op grond van de Participatiewet, die per 31 juli 2018 door verweerder is ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiseres vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voerde met eiser, die bij haar en haar vader inwoonde. Eiseres heeft tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de intrekking onterecht was omdat jongeren tot 21 jaar niet in de kostendelersnorm worden betrokken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat betekent dat eiseres geen recht meer had op bijstand als alleenstaande. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 31 juli 2018 terecht was, omdat eiseres niet als zelfstandig subject van bijstandverlening kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van te veel betaalde bijstand correct was, en dat de berekening van de terugvordering op de inkomsten van eiser was gebaseerd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag in het eerdere besluit, en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. Verweerder werd opgedragen het griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan.