ECLI:NL:RBNHO:2020:5282

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
C/15/304149 / FA RK 20-3128
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen in het kader van alimentatie en levensonderhoud

In deze zaak heeft de man verzocht om wijziging van de voorlopige voorzieningen die eerder door de rechtbank zijn vastgesteld. De rechtbank had in een eerdere beschikking van april 2019 een overeenkomst tussen partijen vastgelegd, waarin de man een bijdrage van € 2.750,-- per maand aan de vrouw zou betalen voor de huishoudkosten. De man heeft nu aangevoerd dat zijn financiële situatie is gewijzigd door de coronacrisis, waardoor hij niet langer in staat is om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van de zaak op 17 juni 2020 gehouden, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man door zijn werkgever gedwongen is om onbetaald verlof op te nemen, wat zijn salaris aanzienlijk heeft verlaagd. De rechtbank heeft overwogen dat de man bereid is om de kinderbijdrage van € 460,50 per kind per maand te blijven betalen, maar dat hij niet in staat is om de partnerbijdrage te voldoen. Gelet op de gewijzigde omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat de man met ingang van de datum van de beschikking alleen de kinderbijdrage van € 460,50 per kind per maand aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de man tot wijziging van de eerdere overeenkomst toegewezen, waarbij de eerdere afspraken over de partnerbijdrage zijn herzien.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
AM
wijziging voorlopige voorzieningen
zaak-/rekestnr.: C/15/304149 / FA RK 20-3128
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 juli 2020
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. van Lingen, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.E. Smal, kantoorhoudende te Limmen.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 5 juni 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020, tegelijkertijd met de behandeling van de bodemprocedure (met zaak- en rekestnummer C/15/286246 / FA RK 19-1549 en C/15/289515 / FA RK 19-3194), in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. M.J. van Lingen en de vrouw door mr. J.E. Smal.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Beoordeling

3.1.
De man heeft wijziging verzocht van de beschikking van deze rechtbank van
11 april 2019 voor zover deze betrekking heeft op de te betalen huishoudkosten. Hij heeft verzocht de kosten van de huishouding op nihil te bepalen met ingang van 1 april 2020, met de bepaling dat de vrouw aan hem terugbetaalt hetgeen zij teveel heeft ontvangen.
3.2.
De man voert daartoe aan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de eerder getroffen voorlopige voorziening wordt herzien. De man stelt dat hij wordt gekort in zijn salaris als gevolg van de coronacrisis. Zijn salaris is als gevolg daarvan substantieel gedaald en hij is niet langer in staat de overeengekomen bijdrage in de kosten van de huishouding te voldoen.
3.3.
De vrouw heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de man.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.
Op grond van artikel 822, eerste lid, aanhef en onder c en e, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, kan de rechter voor de duur van het geding het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot moet betalen voor de verzorging en opvoeding van ieder der kinderen en het levensonderhoud van de andere echtgenoot.
Op grond van artikel 824, tweede lid, Rv, voor zover hier van belang, kan een beschikking voorlopige voorzieningen worden gewijzigd, indien de omstandigheden na dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
3.6.
De rechtbank overweegt dat partijen in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure in april 2019 in onderling overleg zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw huishoudkosten zal betalen, in die zin dat de man vanaf april 2019 een bedrag van € 2.750,-- per maand op de rekening van de vrouw zal storten. De vrouw betaalt hiervan onder meer de gebruikerslasten van de echtelijke woning, zoals gas, water en licht en Ziggo. De man zal daarnaast zorgdragen voor de betaling van de hypothecaire lasten, de premie levensverzekering en de onroerend zaak belasting (OZB), waaronder ook de waterschapsbelasting.
In de overwegingen van de beschikking voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank deze overeenstemming vermeld en daarbij overwogen dat zij begrijpt dat partijen hun verzoeken met betrekking tot de kinderbijdrage en de partnerbijdrage in het kader van de voorlopige voorzieningen niet langer handhaven. De rechtbank heeft vervolgens ook geen beslissing genomen ten aanzien hiervan. Dit betekent dat er geen voorziening is die (mogelijk) zou kunnen worden gewijzigd.
3.7.
De rechtbank vat het verzoek van de man, onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, daarom op als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw, met wijziging van de door partijen in april 2019 bereikte overeenkomst over de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw en de kinderen.
3.8.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verzoek als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er met ingang van april 2020 sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, omdat de man vanaf dat moment door zijn werkgever als gevolg van de coronacrisis gedwongen is om maandelijks twee weken ‘unpaid leave’ op te nemen. Hierdoor wordt het salaris van de man maandelijks gekort met GBP 3.098,00.
De man heeft zich uitdrukkelijk bereid verklaard de kinderbijdrage (van naar de rechtbank begrijpt: € 460,50 per kind per maand) te blijven voldoen. Gelet op hetgeen de man heeft aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat hij onverminderd bereid is daarnaast zorg te blijven dragen voor de betaling van de – forse – hypothecaire lasten van de echtelijke woning, de premie levensverzekering en de onroerend zaak belasting. In de beschikking in de bodemprocedure van heden met zaak- en rekestnummer C/15/286246 / FA RK 19-1549 en C/15/289515 / FA RK 19-3194 is vastgesteld dat de man na betaling van deze lasten én de kinderbijdrage geen draagkracht heeft voor een partnerbijdrage.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door partijen in april 2019 gesloten overeenkomst als gevolg van de gewijzigde omstandigheden, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. Daarbij overweegt de rechtbank dat de vrouw, indien partijen nog steeds zouden samenwonen, eveneens de gevolgen van het verminderde inkomen van de man zou ondervinden.
3.9.
De rechtbank ziet aanleiding om, met wijziging van de door partijen in april 2019 bereikte overeenstemming over de kinder- en partnerbijdrage, bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de man uitsluitend een kinderbijdrage van € 460,50 per kind per maand aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank gaat er daarbij, gelet op de door de man in de bodemprocedure overgelegde draagkrachtberekeningen, vanuit dat de man zal blijven zorgdragen voor het voldoen van de hiervoor genoemde eigenaarslasten van de echtelijke woning.
Aangezien de rechter volgens vaste rechtspraak behoedzaam moet omgaan met het verlagen van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:748) en mag worden aangenomen dat de reeds betaalde bijdragen reeds zijn verteerd en de vrouw niet in staat is tot terugbetaling, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op de datum van deze beschikking.

4.Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt, met wijziging van de door partijen in april 2019 bereikte overeenstemming over de kinder- en partnerbijdrage, bij wijze van voorlopige voorziening dat de man met ingang van heden een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding moet voldoen € 460,50 per kind per maand aan de vrouw, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen en de eerste keer naar rato;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Maten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.