ECLI:NL:RBNHO:2020:5351

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19-4455
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtings- en huurkosten op basis van draagkracht

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. P. Groot, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor inrichtings-, verhuis- en dubbele huurkosten, welke door verweerder was afgewezen op basis van voldoende draagkracht. Eiseres ontving een Wajong-uitkering en had een inkomen dat boven de bijstandsnorm lag, wat leidde tot de conclusie dat zij voldoende draagkracht had om de gevraagde kosten te dekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor eiseres bijstand vroeg, zich weliswaar voordeden en noodzakelijk waren, maar dat deze kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de draagkrachtregel rechtvaardigden. Eiseres had eerder een lening aangevraagd die was afgewezen, en haar financiële situatie werd als zodanig beoordeeld dat zij in staat was om te reserveren voor de gevraagde kosten. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om te sparen voor de noodzakelijke kosten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] ,

eiseres
(gemachtigde: mr. E. P. Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) om bijzondere bijstand voor inrichtings-, verhuis-en dubbele huurkosten afgewezen omdat eiseres voldoende draagkracht heeft.
Bij besluit van 10 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 april 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld de zaak in verband met het coronavirus buiten zitting af te doen tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft mondeling gehoord te willen worden. Partijen hebben niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, Algemene wet bestuursrecht op 10 juni 2020 gesloten en uitspraak gedaan op heden.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op 11 juni 1990, ontvangt een Wajong-uitkering. Op 20 december 2018 heeft de bewindvoerder van eiseres, [bewindvoerder] van [bedrijf] , namens eiseres de aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, verhuiskosten en dubbele huur. Eiseres is verhuisd met urgentie naar een woning die gelijkvloers is in verband met haar handicap. Sinds december 2017 kan zij niet meer lopen en maakt gebruik van een rolstolstoel en een scootmobiel. De kosten bestaan uit een vloer, verf, behang en meubilair, uit het verhuizen en een maand dubbele huur. Om de noodzaak en bijzondere omstandigheden te verduidelijken zijn verslagen van hulpverlenende instanties en de afdeling WMO van de gemeente Medemblik aangeleverd. De kosten waar bijzondere bijstand voor wordt gevraagd zijn € 1330,--. Op 11 september 2018 zijn een individuele inkomenstoeslag van € 380,-- en een algemene tegemoetkoming van € 250,-- toegekend. Eiseres heeft gepoogd een lening bij de Kredietbank Nederland aan te vragen maar die aanvraag heeft de bank op 5 februari 2019 afgewezen omdat de vaste verplichtingen van haar ten opzichte van het inkomen te hoog zijn. Bij primair besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiseres voldoende draagkracht heeft. Haar Wajonguitkering bedraag € 1020,79 inclusief vakantietoeslag. De van toepassing zijnde bijstandsnorm is € 996,59. De draagkracht is dus € 24,20 per maand.
2.
Bij bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire standpunt gehandhaafd en verwezen naar het advies van de bezwarencommissie. Daarin is overwogen dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd incidentele algemeen gebruikelijke kosten betreffen. Eiseres heeft een inkomen boven de voor haar geldende bijstandsnorm hetgeen betekent dat zij voldoende draagkracht heeft. Bovendien was de verhuizing te voorzien. Voorts gaat verweerder ervan uit dat men geacht wordt 6% te sparen van een bijstandsinkomen. Hoewel naar de mening van verweerder bij eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden, is niet gebleken dat ze niet heeft kunnen sparen voor de opknapkosten en de duurzame gebruiksgoederen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat in het primaire besluit de aanvraag is afgewezen omdat de kosten niet noodzakelijk zouden zijn. In het bestreden besluit komt er een afwijzingsgrond bij namelijk dat de draagkracht van eiseres te hoog zou zijn. Dit wordt onderbouwd met de saldi van de beheer- en de spaarrekening en met de opmerking dat eiseres had kunnen reserveren. Eiseres betwist dat ze voldoende draagkracht heeft. Het saldo van haar spaarrekening ligt onder de vermogensgrens die verweerder hanteert in artikel 4 van zijn beleid inzake bijzondere bijstand. Dit kan dus niet meetellen. Dat het saldo op de beheerrekening wel eens oploopt komt door betalingen daarop en geeft geen realistisch beeld van de inkomen- en vermogenssituatie. Daarnaast heeft eiseres door haar handicap extra kosten die niet gedekt worden. Zij krijgt speciaal voedsel via een diëtiste. Door haar onstabiele gewicht moet ze regelmatig kleding kopen. Daarnaast heeft ze een spalk bij haar voet waardoor schoenen sneller vervangen dienen te worden. Door deze omstandigheden was eiseres niet in staat te reserveren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5. In artikel 5 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 van de gemeente Medemblik is bepaald:
1. Inkomen tot en met 120% van de toepasselijke bijstandsnorm is draagkrachtloos inkomen.
2. Inkomen boven 120% van de geldende bijstandsnorm wordt gerekend als volledige draagkracht.
6. Uit vaste rechtspraak (uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1601) volgt dat inrichtingskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk bestaanskosten moeten worden gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
7. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat verweerder in het bestreden besluit een aanvullende afwijzingsgrond hanteert in vergelijking met het primaire besluit. In beide besluiten is immers gesteld dat de aanvraag is afgewezen omdat eiseres over voldoende draagkracht beschikt. Voorts is niet in geschil dat de kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. In geschil is de vraag of eiseres voldoende draagkracht heeft en had kunnen reserveren voor haar onkosten. Artikel 4 van de beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Medemblik, waar eiseres naar verwijst, heeft betrekking op het beoordelen van het vermogen hetgeen hier niet aan de orde is. In voorliggende zaak gaat het immers om het bepalen van de draagkracht zoals verwoord in artikel 5 van voornoemde beleidsregels. In dat artikel wordt aangegeven dat de draagkracht is gebaseerd op het inkomen. Uit dit artikel blijkt dat de saldi van spaar- of beheerrekeningen, anders dan eiseres stelt, geen rol spelen bij het vaststellen van de draagkracht. Vaststaat dat het inkomen van eiseres meer dan 120% van de bijstandsnorm bedraagt. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat de draagkracht van eiseres voldoende is en om die reden de aanvraag afgewezen. Voorts is verweerder terecht uitgegaan van een spaarnorm van 6% van de bijstandsnorm zodat eiseres had kunnen reserveren voor de door haar gestelde onkosten. De stelling van eiseres dat ze ook andere noodzakelijke kosten heeft moeten maken namelijk medische kosten en kosten voor kleding en schoeisel waardoor er geen ruimte overbleef om te reserveren, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat eiseres dit niet heeft onderbouwd is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2020 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt, indien nodig, deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.