ECLI:NL:RBNHO:2020:5655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5374
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn overschreden bij WOZ-beschikking, beroep gegrond en bezwaar niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [Z], en de heffingsambtenaar van Cocensus. De zaak betreft een WOZ-beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak [a] te [b] voor het kalenderjaar 2019 is vastgesteld op € 327.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of het bezwaar tijdig was ingediend. De bezwaartermijn bedraagt zes weken, en de rechtbank concludeert dat deze termijn is aangevangen op 1 maart 2019 en geëindigd op 11 april 2019. Eiser heeft erkend dat zijn bezwaar op 13 april 2019 is ingediend, wat betekent dat het bezwaar te laat was. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen, en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, omdat deze ten onrechte het bezwaar ongegrond hebben verklaard in plaats van niet-ontvankelijk. Eiser heeft aangegeven geen verzoek om proceskostenvergoeding in te dienen, maar de rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van griffier E.H. Mazel. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2020 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [a] te [b] voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 327.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) 2019 bekend gemaakt (tezamen aangeduid als: de beschikkingen).
Verweerder heeft bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag OZB.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020 te Haarlem. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. K.J. Smit.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op elektronische wijze een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikkingen. Het tot het dossier behorende afschrift van dit bezwaar bevat geen datering.
2. In de uitspraak op dit bezwaar is vermeld dat het bezwaarschrift op 13 april 2019 door verweerder is ontvangen.
Ambtshalve beoordeling ontvankelijkheid bezwaar
3. Aangezien de ontvankelijkheid van een bezwaar van openbare orde is, zal de rechtbank ambtshalve moeten onderzoeken of de feiten en gedingstukken tot de gevolgtrekking leiden dat het bezwaar te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk was.
4. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt op grond van artikel 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. In artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ is bepaald dat artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is. In genoemd artikel 22j, onderdeel a staat dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikkingen, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
5. De beschikkingen zijn gedagtekend op 28 februari 2019. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2019 en geëindigd op 11 april 2019. Verweerder heeft verklaard dat het bezwaarschrift op 13 april 2019 op elektronische wijze is ingediend. Eiser heeft ter zitting de juistheid van deze verklaring van verweerder bevestigd. Eiser heeft bovendien erkend dat zijn bezwaar te laat was. Het bezwaar is derhalve buiten de bezwaartermijn ingediend.
6. In artikel 6:11 van de Awb staat (kort samengevat) dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Eiser heeft over de reden van de termijnoverschrijding ter zitting verklaard: “ik ben gewoon te laat geweest”. Hiermee geeft eiser in wezen toe dat er geen goede reden was voor de te late indiening van zijn bezwaar. Het ligt op de weg van eiser om ervoor te zorgen dat het bezwaar tijdig wordt ingediend. Er waren geen bijzondere omstandigheden die eisers termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen, zodat moet worden geoordeeld dat eiser hiermee in verzuim is geweest. De overschrijding van de bezwaartermijn is niet verschoonbaar.
8. Het bezwaar tegen de beschikkingen had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Daarom kunnen de uitspraken op bezwaar niet in stand blijven. Aan de behandeling van de beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet toe.
9. Omdat echter wel sprake is van uitspraken op bezwaar met een verkeerde beslissing (namelijk met het dictum ‘ongegrond’ in plaats van ‘niet-ontvankelijk’), is het beroep gegrond. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar vernietigen, voor zover daarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
10. Aangezien het beroep gegrond is, bestaat in beginsel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser heeft echter desgevraagd ter zitting gezegd dat hij af ziet van een verzoek om een proceskostenvergoeding. Wel moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
  • vernietigt de bestreden uitspraken;
  • bepaalt dat de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraken, en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier. De beslissing is gedaan op 7 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.