Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] ,
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , (hierna: werkneemster).
Procesverloop
Overwegingen
Uit een formulier ‘eerstejaarsevaluatie’ van 19 juni 2018 en berichten van de bedrijfsarts van 29 januari 2019 over de periode mei 2017 tot januari 2019 blijkt dat werkneemster begin 2018 weer taxiritten is gaan rijden, waarbij het werk is aangepast; het gaat om rustige ritten en steeds dezelfde begin- en eindtijden. Het opbouwschema dat was opgesteld stagneerde al vrij snel. Werkneemster heeft een tijdlang twee dagen per week 6 uur gewerkt. Op het moment dat naar twee volledige dagen zou worden opgebouwd, in mei 2018, is ze geheel uitgevallen. In september 2018 is zij opnieuw gestart in eigen werk met korte ritten op [locatie] .
In de bijstelling pva van 21 augustus 2018 staat dat werkneemster veel stress ervaart door geen standaard begintijd te hebben. Zij heeft drie kleine kinderen die om 08.30 op school moeten zijn en omdat haar partner in de ochtend niet thuis is komt alles op haar neer. Werkneemster wil graag zekerheid over haar begintijd. Het liefste begint zij niet eerder dan 08.30 uur, maar 08.45 uur zou nog beter zijn.
Voorts verzet eiseres zich er, onder verwijzing naar artikel 25, tiende lid, WIA en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), tegen dat verweerder in de bezwaarprocedure een nieuwe tekortkoming aan de loonsanctie ten grondslag legt. Pas in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 augustus 2019 wordt aangegeven dat eiseres de tekortkoming kan repareren door werkneemster haar uren verder te laten opbouwen naar 24 uur per week. Omdat dit niet eerder is geopperd komt het reparatoire karakter van de loonsanctie in gedrang.
Uit artikel 25, negende lid, van de WIA volgt dat verweerder een loonsanctie oplegt, indien ten tijde van de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijkt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Feiten en omstandigheden die zich daarna voordoen kunnen op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de WIA worden betrokken bij een verzoek om loonsanctiebekorting.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 maart 2019 blijkt dat zowel eiseres als werkneemster tijdens hun gesprek met de arbeidsdeskundige hebben verklaard dat de aangepaste werkzaamheden (aangepaste werktijden en zo min mogelijk wisseling) niet structureel konden worden aangeboden. Eiseres heeft in dit verband toegelicht dat de functie alleen is aangepast in het kader van re-integratie, dat het onvoorspelbaar werk is met ad hoc opdrachten, dat vaste werktijden lastig te plannen zijn en dat werkneemster geen onvoorspelbaar werk kan doen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige van deze verklaringen uit heeft kunnen gaan. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat het niet juist is dat zij dit heeft verklaard, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit niet gebleken. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het opleggen van de loonsanctie reeds hierom terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels, omdat geen sprake is van werkhervatting met een structureel karakter.
Eerst in bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat de functie wel structureel aangeboden kan worden, behalve het onderdeel dat werkneemster nà 08.30 uur wordt ingezet. In reactie hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in rapporten van 27 augustus 2019, 22 oktober 2019 en 16 maart 2020 aangegeven dat op het moment waarop het re-intregratieverslag getoetst werd, uit geen enkel ingestuurd document bleek dat er sprake zou zijn van het structureel aanbieden van de re-integratiewerkzaamheden, terwijl uit de verklaringen van eiseres en werkneemster bleek dat de aangeboden werkzaamheden geen structureel karakter hadden. In bezwaar werden, net zo min als in beroep, geen zaken aangevoerd ter onderbouwing van het door eiseres gewijzigde standpunt dat de re-integratiewerkzaamheden structureel aan werkneemster aangeboden kunnen, worden en zijn. Er is geen navraag gedaan, omdat er in casu geen twijfel was over de standpunten van partijen. De stelling dat uit de arbeidsovereenkomst voortvloeit dat de werkzaamheden structureel werden aangeboden, omdat de werkzaamheden die werkneemster verrichte haar eigen werkzaamheden waren, wordt niet gevolgd, omdat uit het re-integratieverslag blijkt dat het gaat om aangepast eigen werk met rustige ritten en vaste begin- en eindtijden. Ten tijde van het beoordelingsmoment van de het bekortingsverzoek was er sprake van een veranderde situatie, omdat werkneemster niet meer op de taxi reed, maar op een hopper én zij weer volledig zou zijn hervat in haar eigen werk, zodat hetgeen geconcludeerd werd ten aanzien van het bekortingsverzoek niet één op één gelden kan voor de loonsanctie. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.1 is overwogen, geen aanleiding de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hierin niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich op het standpunt kunnen stellen dat, in het licht van de eerdere verklaring van eiseres dat de werkzaamheden niet structureel konden worden aangeboden, de enkele gewijzigde stelling in bezwaar dat het wel zo was, geen voldoende waarborg biedt voor een hervatting met een structureel karakter. Omdat reeds hierom niet kan worden gesproken van een bevredigend resultaat, laat de rechtbank de tegengeworpen tekortkoming ‘het behaalde re-integratieresultaat sluit niet zo dicht mogelijk aan bij de resterende functionele mogelijkheden’ buiten bespreking.