Bijlage
Artikel 130 Wegenverkeerswet
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze onvheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131 Wegenverkeerswet
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1. Inhalen geschiedt links.
2 Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
3 Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
4 Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
5 Bestuurders mogen trams rechts inhalen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
Bijlage bij de regeling. Bijlage 1 onder A
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. a) andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
b) andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
a. a) onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;
b) niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
c) niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
d) uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;
e) met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
f) aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;
g) geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:
1) geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;
2) blokkeren van doorgangen of dubbel parkeren.
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
b) onnodig remmen en stoppen;
c) snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts of naar links te gaan;
d) op te korte afstand volgen van voorliggers;
e) onjuist invoegen of onjuist uitvoegen.
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
c. het verlenen van voorrang;
d. het naar links of rechts afslaan;
e. het gebruik van lichten en geven van signalen;
f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
g. het negeren van een rood verkeerslicht;
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
i. het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
j. het als bestuurder van een bromfiets overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom.