ECLI:NL:RBNHO:2020:6063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer na snelheidsovertreding en gevaarlijk rijgedrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 maart 2020, is eiser, een automobilist, in beroep gegaan tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft een incident op 29 maart 2019, waarbij eiser werd staande gehouden voor onveilig rijgedrag, waaronder het rijden met een snelheid van 135 tot 140 kilometer per uur op een weg waar maximaal 100 kilometer per uur is toegestaan. Eiser reed bovendien te dicht op zijn voorganger en vertoonde gevaarlijk rijgedrag bij het invoegen op de A10.

Het primaire besluit van het CBR, dat op 12 april 2019 werd genomen, legde eiser een EMG op, welke werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 22 juli 2019. Eiser betwistte de metingen en de geldigheid van het proces-verbaal, maar de rechtbank oordeelde dat de metingen door de politie, die onder toezicht stonden van een examinator, geldig waren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet te dicht op zijn voorganger had gereden en dat de opgelegde EMG terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de rol van het CBR in het handhaven van rijvaardigheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder is, met afbericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 29 maart 2019 is eiser staande gehouden vanwege het vertonen van onveilig rijgedrag. Uit het mutatierapport van 30 maart 2019 en proces-verbaal van de politie Eenheid Amsterdam van 29 maart 2019 blijkt dat de verbalisanten meerdere metingen hebben verricht op het voertuig. Uit deze metingen blijkt dat het voertuig met een gecorrigeerde snelheid van tussen de 135 en de 140 kilometer per uur reed, op een weg waar maximaal 100 kilometer per uur wettelijk is toegestaan. Ter hoogte van [# 1] reed eiser kort op zijn voorganger. In de verbindingsbocht van de A1 links naar de A10 links bleef eiser op rijstrook 1 rijden en reed 30 kilometer per uur sneller dan toegestaan. Bij het invoegen op de A10 kwam eiser in het gedrang met een voertuig dat reeds op de A10 reed. Hierop ging eiser naar rechts en haalde over de afrit het voertuig rechts in om vervolgens kort voor dit voertuig in te voegen. Tegelijkertijd voegde een voertuig voor eiser ook in. Hierdoor was de onderlinge afstand tussen de drie voertuigen zeer kort. Het voertuig dat reeds op de A10 reed moest afremmen om niet met eiser in aanrijding te komen. Eiser verplaatste zich vervolgens naar rijstrook 1 en begon weer sneller te rijden. Eiser haalde in de [# 2] een top van 165 kilometer per uur.
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder aan eiser een EMG opgelegd. Hieraan heeft verweerder de door de politie eenheid Amsterdam op 1 april 2019 gedane mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wv) ten grondslag gelegd. Gelet op hetgeen hierboven is omschreven is het vermoeden ontstaan dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(en) B/AM van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Niet in geschil is dat eiser een snelheidsovertreding heeft begaan. Die snelheidsovertreding heeft eiser blijkens het proces-verbaal, het bezwaarschrift en het verhandelde tijdens de zitting niet betwist.
5.1
Eiser betoogt dat verweerder de meting zoals verricht door de verbalisanten niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Hij voert daartoe aan dat de verbalisanten nog in opleiding waren, tijdens de meting zijn ingelopen en met een te korte volgafstand achter zijn voertuig hebben gereden.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de meting geldig is, omdat de verbalisanten onder toezicht stonden van een examinator van de Politie Academie en waren geoefend in het gebruik van de meetapparatuur.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de verbalisanten nog in opleiding waren, tijdens de meting zijn ingelopen en met een korte volgafstand achter zijn voertuig hebben gereden, niet maakt dat verweerder de verrichte meting niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Daarbij acht de rechtbank naast het standpunt van verweerder hierover, ook van belang dat eiser niet heeft ontkend dat hij te hard heeft gereden. Het betoog slaagt niet.
6.1
Eiser betoogt verder dat hij niet rechts heeft ingehaald. Door de lijnmarkering was het volgens hem toegestaan een rijstrook naar rechts op te schuiven. Aangezien dit stuk zich nog in de verbindingsboog A1 bevond, nam eiser nog geen deel aan het verkeer op de A10. Eiser stelt dat het voor hem lastig is om bewijzen te overleggen als de beelden niet zijn bewaard door de politie.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van de beelden niet met zich meebrengt dat de stukken twijfelachtig zouden zijn. Verweerder stelt dat bestuurders die rechts van een blokmarkering rijden anderen wel rechts in mogen halen, maar dat de uitleg van de verbalisant niet onbegrijpelijk is.
6.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2409) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Dat geldt evenzeer voor de rechter.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat uit zowel het mutatierapport als de nadere reactie van de politie Eenheid Amsterdam van 28 juni 2019 blijkt dat eiser op de A10 reed en vervolgens terug is gegaan naar de uitvoegstrook van de A1, om de betreffende auto rechts te kunnen passeren. Deze informatie van de politie is voldoende consistent en duidelijk. Dat de beelden niet zijn bewaard, maakt niet dat aan de juistheid van het proces-verbaal moet worden getwijfeld. Het betoog van eiser slaagt niet.
7.1
Eiser voert verder aan dat hij niet meerdere malen te dicht op zijn voorganger reed. Dat eiser gedurende anderhalve minuut te dicht op zijn voorganger reed, is volgens hem wiskundig onaannemelijk. Daarnaast betoogt eiser dat niet gesproken kan worden van een nauwkeurige en uitgebreide omschrijving, omdat de verbalisant zichzelf met betrekking tot de gereden snelheden in het proces-verbaal en de reactie tegenspreekt. Eiser heeft zijn rijbewijs al dertien jaar in bezit en heeft slechts één keer een bekeuring gekregen. Verder betoogt eiser dat de verbalisanten over een traject van 28 kilometer achter hem aan hebben gereden zonder hem een stopteken te geven, waardoor het de vraag is of gesproken kan worden van gevaarlijk gedrag.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat dat twee gedragingen tijdens een rit voldoende zijn voor een EMG. Naast zijn te hoge snelheid is er dus maar één andere gedraging nodig. Zelfs indien eiser slechts éénmaal en niet meerdere malen te dicht op zijn voorganger zat, is er al voldoende feitelijke grond en kan hem dit niet baten. Verweerder voert voorts nog aan dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet te dicht op zijn voorganger zat. ‘Ter hoogte van [# 1]’ zoals in het mutatierapport staat, is een ruime omschrijving. Dat de verbalisant zichzelf tegenspreekt op het punt van de gereden snelheden, valt niet in te zien.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het mutatierapport voldoende duidelijk blijkt dat dat eiser ter hoogte van [# 1] kort op zijn voorganger reed. Hierbij hield eiser gedurende ongeveer anderhalve minuut een afstand van maximaal 20 meter tot zijn voorganger bij een gecorrigeerde snelheid van 118 kilometer per uur. Het mutatierapport en de nadere reactie van de politie Eenheid Amsterdam van 28 juni 2019 zijn voldoende consistent. Dat eiser ‘meerdere malen’ te dicht op zijn voorganger zou hebben gereden is per abuis in het primaire besluit opgenomen. Uit het mutatierapport blijkt voldoende duidelijk wat is bedoeld. Ook de aanduiding ‘ter hoogte van [# 1]’ is voldoende duidelijk. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het mutatierapport opgenomen waarnemingen niet juist zijn en dat verweerder zich om die reden niet daarop heeft mogen baseren bij het opleggen van de EMG. Dat eiser dertien jaar zijn rijbewijs heeft en slechts één keer een bekeuring heeft gehad, doet aan het voorgaande niet af. De Wv en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid schrijven dwingend voor wanneer verweerder een educatieve maatregel gedrag en verkeer dient op te leggen. Daarbij is geen ruimte voor een belangenafweging Het betoog slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wegenverkeerswet
Artikel 130 Wegenverkeerswet
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze onvheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131 Wegenverkeerswet
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
Reglement verkeersregels en verkeerstekens
Artikel 11
1. Inhalen geschiedt links.
2 Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
3 Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
4 Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
5 Bestuurders mogen trams rechts inhalen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
Bijlage bij de regeling. Bijlage 1 onder A
III Rijgedrag
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. a) andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
b) andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
a. a) onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;
b) niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
c) niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
d) uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;
e) met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
f) aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;
g) geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:
1) geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;
2) blokkeren van doorgangen of dubbel parkeren.
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
b) onnodig remmen en stoppen;
c) snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts of naar links te gaan;
d) op te korte afstand volgen van voorliggers;
e) onjuist invoegen of onjuist uitvoegen.
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
b. het inhalen;
c. het verlenen van voorrang;
d. het naar links of rechts afslaan;
e. het gebruik van lichten en geven van signalen;
f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
g. het negeren van een rood verkeerslicht;
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
i. het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
j. het als bestuurder van een bromfiets overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom.