ECLI:NL:RBNHO:2020:6300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4821
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet tijdig afsluiten zorgverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Nederland, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de oplegging van een boete wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Eiser had op 22 februari 2019 een aanmaning ontvangen van het CAK om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, maar heeft hieraan niet voldaan. Het CAK legde daarop op 29 mei 2019 een boete van € 402,24 op, welke door eiser werd betwist. Eiser stelde dat hij onterecht als wanbetaler was aangemerkt en dat zijn situatie het gevolg was van een fout in het computersysteem van het CAK. Hij verzocht de rechtbank om de boete te matigen en schadevergoeding te ontvangen voor de tijd en moeite die hij in de procedure had gestoken.

De rechtbank oordeelde dat het CAK terecht een boete had opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan de aanmaning om een zorgverzekering af te sluiten. De rechtbank wees erop dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met nationaal of internationaal recht. Eiser had geen rechtvaardigingsgronden aangedragen die zouden kunnen leiden tot het niet opleggen van de boete. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatig besluit was genomen en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4821

uitspraak van de enkelvoudige kamer 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 402,24.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 22 februari 2019 heeft verweerder eiser schriftelijk aangemaand om binnen 3 maanden een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft verweerder hem gewezen op de gevolgen van het niet op tijd afsluiten van een dergelijke verzekering, waaronder de oplegging van een boete.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een boete van € 402,24 opgelegd, omdat eiser heeft verzuimd binnen 3 maanden na de aanmaning een zorgverzekering af te sluiten.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en sprake is van een onrechtmatige daad. Hij heeft daarbij verwezen naar een aantal eerdere beroepszaken. Eiser stelt dat hij het slachtoffer is van het computersysteem. Volgens eiser is de verzekering onderbroken door de computer en dat is iets anders dan het niet hebben van een verzekering. Eiser wijst op een wet uit 1963 waarin koningin Juliana heeft benoemd dat de verzekering tegen betaling van één enkele premie de gehele looptijd van de verzekering moet dekken. Eiser meent dat die gedachte voor de zorgverzekeringswet niet anders kan zijn. Volgens eiser is de hele situatie gecreëerd door de computer waardoor hij ook ten onrechte als wanbetaler is aangemerkt. Eiser verzoekt de rechtbank om de premie te bepalen op € 25,- (met als motivering dat de zorgpremie-zorgtoeslag ongeveer € 25,- is) en deze direct van zijn Wajong-uitkering in te houden. Voort verzoekt eiser om vergoeding van materiële en immateriële schade en proceskosten. Hij wijst op de tijd die hij verplicht dient te besteden aan deze processen. Hij stelt onbetaalde arbeid te verrichten, intellectueel en fysiek, hetgeen in strijd is met het EVRM. Ook wordt hij al jaren uitgesloten van deelname aan de samenleving.
4.
Wettelijk kader
Artikel 2, eerste lid, van de Zvw: Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
Artikel 9a, eerste lid, van de Zvw: Het CAK gaat op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
Artikel 9a, tweede lid, van de Zvw: Het CAK zendt een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
Artikel 9b, eerste lid, van de Zvw: Het CAK legt, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op.
Artikel 9b, tweede lid, van de Zvw: De hoogte van de boete is gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
Artikel 9b, vijfde lid, van de Zv: Het CAK deelt tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestraffende sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Op grond van artikel 5:5 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.
In artikel 5:40 van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.
Beoordeling rechtbank
5.1
Het gaat hier om de vraag of aan eiser terecht een boete is opgelegd wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Iedereen die als inwoner van Nederland staat ingeschreven moet een zorgverzekering hebben voor het wettelijk basispakket van de Zvw. De zorgverzekeraar registreert verzekerden die een zorgverzekering hebben in het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ).
Uit de stukken blijkt dat eisers zorgverzekering per 20 oktober 2018 is beëindigd. Verweerder heeft dat vastgesteld aan de hand van een controle van eisers gegevens in het RBVZ. Verweerder mag zich baseren op de gegevens in het RBVZ. De rechtbank wijst hierbij op ECLI:NL:CRVB:2016:4182. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser ten tijde van belang niet beschikte over een zorgverzekering in de zin van de Zvw. Verweerder mag pas een bestuurlijke boete opleggen als er eerst een aanmaning is verstuurd waarin een termijn is gegeven om alsnog zo’n verzekering af te sluiten. Dat volgt uit artikel 9a, tweede lid, van de Zvw.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft voldaan aan de aanmaning van verweerder om binnen de gestelde termijn alsnog een zorgverzekering af te sluiten, zodat verweerder op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw gehouden was hem een boete op te leggen.
5.3
Rechtvaardigingsgronden als bedoeld in artikel 5:5 van de Awb zijn de rechtbank niet gebleken. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gedraging waarvoor een boete is opgelegd niet aan eiser zou kunnen worden verweten, als bedoeld in artikel 5:41 van de Awb. Wat hij naar voren heeft gebracht leidt niet tot de conclusie dat hem geen verwijt zou kunnen worden gemaakt voor het feit dat hij, nadat hij daartoe door verweerder was gemaand, niet (tijdig) een zorgverzekering heeft afgesloten.
5.4
Van omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor matiging van de boete als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb is evenmin gebleken.
5.5
Het is vaste rechtspraak dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met nationaal of internationaal recht en de opgelegde boetes op grond van de Zvw in stand kunnen blijven. Verweerder heeft terecht gewezen op op de uitspraak van de CRvB van 25 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3135).
5.6
Eiser heeft ook nog in het bijzonder betoogd dat hij, door te moeten procederen tegen het CAK, onbetaalde arbeid moet verrichten en hij acht dat strijdig met het EVRM.
In artikel 4, tweede lid van het het EVRM is het verbod van dwangarbeid en verplichte arbeid neergelegd, maar dat is echter wat anders dan de “onbetaalde arbeid” die eiser stelt te moeten verrichten. Deze grond slaagt dus niet.
5.7
Er is geen sprake van een onrechtmatig besluit. Daarmee is er ook geen grond voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Overigens heeft eiser ook niet onderbouwd welke schade hij heeft geleden.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.