ECLI:NL:RBNHO:2020:6498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
7960320 CV EXPL 19-11524
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de gevolgen van instapweigering

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van zijn vlucht van Delhi naar Amsterdam via München. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa en claimde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde een schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim, waardoor de vlucht langer duurde. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet had aangetoond dat hij tegen zijn wil was geweigerd om aan boord te gaan van zijn aansluitende vlucht. De passagier had voldoende overstaptijd en had zich niet tijdig gemeld voor de vlucht naar Amsterdam. Hierdoor was de vordering van de passagier ongegrond en werd deze afgewezen. De proceskosten werden aan de passagier opgelegd, omdat hij ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7960320 \ CV EXPL 19-11524
Uitspraakdatum: 5 augustus 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de passagier,
gemachtigde mr. D.E. Lof, mr. E.J. Hoekstra,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft,
gevestigd te Keulen (Duitsland), onder andere kantoorhoudende te Schiphol,
gedaagde,
hierna te noemen: Lufthansa,
gemachtigde mr. E.C. Douma.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 juli 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft tenslotte nog een akte eiser genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier op 7 april 2019 diende te vervoeren van Delhi (India), via München (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol met vluchten LH 763 en LH 2302.
2.2.
Volgens de overgelegde boekingsbevestiging zou vlucht LH 763 om 00:55 uur lokale tijd uit Delhi vertrekken en om 05:25 uur lokale tijd in München arriveren. Vervolgens zou de passagier met vlucht LH 2302 om 08:50 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol, alwaar de passagier om 10:20 uur lokale tijd zou arriveren.
2.3.
Vlucht LH 763 (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd. De passagier is omgeboekt naar een andere vlucht naar Amsterdam-Schiphol.
2.4.
AirHelp Limited (hierna: AirHelp) heeft namens de passagier compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met de voornoemde vertraging. Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Namens AirHelp heeft de gemachtigde van de passagier op 3 juni 2019 Lufthansa schriftelijk aangemaand tot betaling over te gaan uiterlijk twee weken later, aan welke aanmaning Lufthansa geen gevolg heeft gegeven.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij voert samengevat aan dat de vlucht van Delhi naar München onderdeel uitmaakt van de rotatie München – Delhi – München (LH 762 / LH 763) en dat zowel de heenvlucht als de terugvlucht langer dan gepland heeft geduurd omdat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. Vanwege de sluiting van het Pakistaanse luchtruim moest het toestel via een andere, langere route omvliegen, hetgeen extra tijd kostte. Voorts voert Lufthansa aan dat de passagier zijn overstap in München niet had hoeven missen. De minimum overstaptijd in München bedraagt 35 minuten. Ondanks de vertraagde aankomst van het te toestel te München, had de passagier nog 56 minuten de tijd om zijn aansluitende vlucht te halen. De passagier heeft zich echter niet gemeld. De passagier komt daarom geen compensatie toe. Van buitengerechtelijke kosten kan dan ook geen sprake zijn. Verder is Lufthansa geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd omdat de door de gemachtigde van de passagiers verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de passagier met vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op zijn eindbestemming, zodat er in beginsel een compensatieplicht op Lufthansa rust. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
5.3.
Lufthansa heeft aangevoerd dat het Pakistaanse luchtruim gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir en dat bij de rotatievlucht zowel de vlucht LH 762 van München naar Delhi als de vlucht LH 763 van Delhi naar München daardoor moesten omvliegen via een andere route. Beide vluchten hebben daardoor langer geduurd. Vervolgens meent Lufthansa dat de passagier ondanks de vertraging zijn overstap niet had hoeven missen. De minimaal benodigde overstaptijd in München bedraagt 35 minuten. Door de vertraging kwam het toestel om 7:56 uur lokale tijd aan in München en de vlucht van München naar Amsterdam (LH 2302) vertrok om 8:50 uur lokale tijd. De passagier had de overstap dus kunnen halen, maar hij heeft zich niet (tijdig) gemeld voor vlucht LH 2302. De passagier moest daarom door Lufthansa worden omgeboekt naar een latere vlucht.
Volgens de passagier heeft Lufthansa niet aangetoond dat beide vluchten LH 762 en LH 763 vanwege de sluiting van het luchtruim moesten omvliegen waardoor de vluchten langer hebben geduurd. Daarbij stelt de passagier dat hij zich 15 minuten voor de geplande vertrektijd van vlucht LH 2303 bij de gate heeft gemeld, maar dat het hem werd geweigerd om in te stappen.
5.4.
De vraag of de vertraging van de vlucht van Delhi naar München het gevolg was van de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en of in die zin sprake is van buitengewone omstandigheden kan buiten beschouwing blijven vanwege het volgende. Ook als om die reden sprake zou zijn van buitengewone omstandigheden, had de passagier namelijk zijn aansluitende vlucht niet hoeven missen. Gebleken is dat de minimaal benodigde overstaptijd te München 35 minuten bedraagt en dat de passagier na aankomst te München nog over 54 minuten overstaptijd beschikte. De passagier heeft bij repliek gesteld dat hij zich 15 minuten voor de geplande vertrektijd van vlucht LH 2302 bij de gate heeft gemeld. Lufthansa heeft gemotiveerd betwist dat de passagier zich voor die vlucht gemeld heeft. Gelet daarop had het op de weg van de passagier gelegen om aan te tonen dat hij zich tijdig, voor het sluiten van de gate en zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van de Verordening, heeft gemeld en dat instappen op dat moment nog mogelijk was. Nu de passagier dat heeft nagelaten is niet komen vast te staan dat de passagier tegen zijn wil is geweigerd om aan boord te gaan van zijn aansluitende vlucht van München naar Amsterdam. Dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is aangekomen is dan ook niet te wijten aan Lufthansa. De conclusie is daarom dat de vordering van de passagier tot betaling van de compensatievergoeding en de daarover gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van de passagier af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Lufthansa tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter