ECLI:NL:RBNHO:2020:6533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
HAA 19_2242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de bevoegdheid tot invordering van een last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2020, stond de vraag centraal of de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar om een last onder dwangsom in te vorderen was verjaard. Eiser had een last onder dwangsom ontvangen om een zonder vergunning geplaatst dakraam te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom was verjaard, omdat de begunstigingstermijn op 6 juni 2019 was verstreken en er geen invorderingsbeschikking was genomen door verweerder voor 7 juni 2020. Hierdoor had eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart na een jaar. De rechtbank verwijst ook naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2242

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om voor 31 januari 2019 het zonder vergunning geplaatste dakraam in het pand op het perceel [perceel] (het perceel) te verwijderen en verwijdert te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500 ineens dat de overtreding na het verstrijken van de eerder genoemde termijn voortduurt met een maximum van € 1.500,-.
Bij besluit van 5 februari 2019 heeft verweerder de begunstigingstermijn uitgesteld tot zes weken na de datum van verzending van de beslissing op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 25 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in afwijking van artikel 4:104 de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
3. De begunstigingstermijn van de bij het bestreden besluit gehandhaafde last onder dwangsom is bij besluit van 5 februari 2019 verlengd tot zes weken na de datum van verzending van het bestreden besluit. De aan de last verbonden begunstigingstermijn liep dus af op 6 juni 2019. Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangeven dat hij het dakraam niet heeft verwijderd. Door verweerder is verder ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij voor
7 juni 2020 geen invorderbeschikking heeft genomen, dat door hem geen stuitingshandelingen zijn verricht en ook de aan de last verbonden begunstigingstermijn door hem niet nogmaals is verlengd. Omdat onder deze omstandigheden de bevoegdheid van verweerder om de aan de last verbonden dwangsom in te vorderen is verjaard, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:32790).
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Onder voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020 door
mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.