2.6.Onderhoudsbijdragen
2.6.1.De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) van na wijziging € 309,-- per kind per maand en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 235,-- bruto per maand vast te stellen.
2.6.2.De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht de kinderbijdrage vast te stellen op € 270,-- per kind per maand. De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage af te wijzen.
2.6.3.De rechtbank heeft op grond van het verhandelde ter zitting vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de naar 1 januari 2020 geïndexeerde behoefte van de kinderen
€ 433,-- per kind per maand bedraagt. Deze behoefte zal de rechtbank dan ook als uitgangspunt nemen.
2.6.4.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
2.6.5.Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2020, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 975]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 975,-- per maand aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor inkomens beneden een NBI van
€ 1.660,-- per maand zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
2.6.6.De man heeft een eigen onderneming [onderneming] . De man heeft blijkens de overgelegde jaarstukken in 2017 een winst gerealiseerd van € 65.676,-- en in 2018 een winst van € 62.397,--. In 2019 heeft de man een winst gerealiseerd van € 31.273,--. De gemiddelde winst over drie jaren bedraagt dan € 53.115,-- per jaar.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen rekening moet worden gehouden met het huidige inkomen van de man, nu dit niet representatief is. De vrouw is van mening dat de man altijd kostwinner is geweest en dat hij er alles aan had moeten doen om zijn inkomen te behouden. Volgens de vrouw heeft de man nadat partijen uit elkaar gingen, zijn werk voor zijn vaste opdrachtgever gestopt en heeft hij langdurig niet gewerkt. De vrouw vindt dat de man hierdoor zelf heeft aangestuurd op een inkomensdaling, hetgeen voor de rekening van de man dient te komen. De man heeft dit gemotiveerd betwist.
De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat er sprake is van grote spanningen tussen partijen en dat gebleken is dat de vrouw inmiddels mede daardoor gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden. De rechtbank gaat ervan uit dat de man terecht stelt dat deze spanningen ook effect hebben op zijn functioneren, en dat er mede daardoor minder werk uit zijn handen komt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook effect heeft op zijn verdiencapaciteit. De rechtbank zal dan ook rekening houden met de feitelijk door de man gerealiseerde winst in 2019.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gemiddelde winst van € 53.115,-- per jaar en rekening houdend met de aanspraak van de man op de zelfstandigenaftrek en de MKB- winstvrijstelling, alsmede de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.377,-- per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 972,-- per maand.
2.6.7.De vrouw heeft op dit moment nog een inkomen van gemiddeld € 510,70 bruto per maand bij het [naam ziekenhuis] en een inkomen van gemiddeld € 819,08 bruto per maand bij [naam hospice] . Verder ontvangt de vrouw € 5.677,-- per jaar aan kindgebonden budget. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 1.780,-- per maand.
2.6.8.De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw heeft verzuimd om te vermelden dat zij op bestelling zogenaamde troostdekens maakt. De man meent dat met deze inkomsten rekening moet worden gehouden. De man heeft deze extra inkomsten gesteld op
€ 600,-- à € 700,-- per stuk en daarnaast gesteld dat zij minimaal eenmaal per maand een troostdeken verkoopt. Verder heeft de man naar voren gebracht dat de vrouw mogelijkerwijs ook haar verdiencapaciteit zou kunnen optimaliseren door een uitbreiding van haar contracturen, welke inkomsten kunnen worden aangevuld door de extra inkomsten van de vrouw door de verkoop van troostdekens.
2.6.9.De vrouw heeft dit betwist en tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij af en toe een troostdeken maakt en verkoopt, maar dat dit het afgelopen jaar twee keer is geweest en dat zij hiervoor in totaal € 700,-- heeft gekregen. Het bedrag heeft zij gebruikt voor de vakantie van haarzelf, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Verder heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij momenteel arbeidsongeschikt is en van het UWV een toekenningsbesluit heeft ontvangen.
2.6.10.De rechtbank zal geen rekening houden met een hogere verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw, nu de vrouw – gezien haar arbeidsongeschiktheid – op dit moment niet in staat is om haar uren uit te breiden en er geen sprake is van substantiële inkomsten door de verkoop van troostdekens.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 190,-- per maand.
2.6.11.De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 1.162,-- per maand. Nu deze gezamenlijke draagkracht lager is dan de totale behoefte van de kinderen van € 1.299,-- per maand kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. Partijen worden in dat geval immers geacht hun volledige draagkracht te benutten om zoveel mogelijk in de behoefte van de kinderen te voorzien.
2.6.12.Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Beide partijen gaan uit van een percentage van 15%. De rechtbank zal hiermee rekening houden.
Omdat de behoefte € 433,-- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 65,-- per kind per maand (totaal € 195,-- per maand). De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
2.6.13.Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. In dit geval is de gezamenlijke draagkracht € 1.162,-- per maand, zodat er een tekort is van € 137,-- per maand. Het tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend, oftewel afgerond € 69,-- per maand. De man moet daarom in de kosten van de kinderen bijdragen met een bedrag van € 846,-- per maand (972 – (195 – 69), zijnde een bedrag van € 282,-- per kind per maand.
2.6.14.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een kinderbijdrage voor de kinderen van € 282,-- per kind per maand aan de vrouw moet betalen.
2.6.15.De vrouw heeft haar behoefte op basis van de zogenaamde “hofnorm” gesteld op
€ 2.212,-- bruto per maand. De man is van mening dat uitgegaan moet worden van een behoeftelijst, voorzien van bewijsstukken, nu de hofnorm een algemene vuistregel is en derhalve veel minder concreet en nauwkeurig dan het toepassen van de methode van een behoeftelijst.
2.6.16.De rechtbank heeft aanleiding gezien de behoefte van de vrouw te berekenen aan de hand van de hofnorm. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. De rechtbank gaat er daarbij van uit, nu niet anders is gebleken, dat partijen hun inkomen ten tijde van het huwelijk steeds (nagenoeg) volledig hebben besteed om in de kosten van hun levensonderhoud te voorzien. In een dergelijk geval biedt de hofnorm een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Deze maatstaf heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook (zie Gerechtshof Amsterdam 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4010). 2.6.17.Gelet op de hiervoor onder 2.6.6. genoemde gemiddelde winst van de man, de aanspraak van de man op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, alsmede de heffingskortingen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning, bedroeg zijn netto besteedbaar inkomen € 3.559,-- per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedroeg, zonder het kindgebonden budget € 1.306,-- per maand. Het totale netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg dus € 4.865,-- per maand. Hierop dienen de kosten van de kinderen van € 1.299,-- netto per maand in mindering te worden gebracht. De behoefte van de vrouw bedraagt dan 60% van de resterende € 3.566,-- netto per maand, oftewel € 2.140,-- netto per maand in 2020. Op deze behoefte dienen de eigen inkomsten, de heffingskortingen en de inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet van de vrouw in mindering te worden gebracht. Zoals hiervoor onder 2.6.10. is overwogen zal de rechtbank geen rekening houden met een hogere verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt dan ook € 1.572,-- bruto per maand.
2.6.18.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
2.6.19.Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de volgende, aan de stukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens:
- de gemiddelde winst van € 53.115,-- bruto per jaar;
- de zelfstandigenaftrek van € 7.030,-- per jaar;
- de MKB-winstvrijstelling van € 6.452,-- per jaar;
- de bijtelling eigen-woningforfait van € 849,-- per jaar;
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 5.936,-- per jaar;
- de hypothecaire aflossing van € 345,-- per maand;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95,-- per maand;
- de door de vrouw gestelde en onweersproken premie zorgverzekering van € 105,-- per maand en een eigen risico van € 33,-- per maand, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank houdt tevens rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent.
2.6.18.Hieruit volgt dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 3.559,-- per maand en een draagkrachtloos inkomen van € 1.869,-- per maand. De draagkracht bedraagt dan € 1.690,-- per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor een bijdrage, oftewel € 1.014,-- per maand. Hierop dienen de door de man te betalen kosten voor de kinderen van in totaal
€ 972,-- per maand in mindering te worden gebracht. De man heeft dan een resterende draagkracht voor een partnerbijdrage van € 42,- per maand.
De man heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij de echtelijke woning wenst over te nemen. De man heeft daartoe aangevoerd dat het voor de overname van de echtelijke woning van belang is dat hij geen partnerbijdrage hoeft te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van partijen en de kinderen is dat de man de echtelijke woning kan overnemen, althans dat hij in staat wordt gesteld om daar alles aan te doen. De kinderen hebben dan een voor hen vertrouwde verblijfplaats en de man kan zijn spullen die hij nodig heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden in de schuur blijven opslaan, zodat hij zijn werkzaamheden ongehinderd kan voortzetten en de inkomsten (die broodnodig zijn voor onder meer de kinderbijdrage) voortduren. Indien de man de woning kan overnemen dient hij de vrouw uit te kopen. De man dient alsdan een nieuwe hypotheek af te sluiten (deels annuïtair) en is dan niet meer in staat om op basis van zijn inkomen voornoemde partnerbijdrage te voldoen.
2.6.19.De man is niet in staat, naast de door hem te betalen kinderbijdrage, een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
2.6.20.De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van de man. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.