ECLI:NL:RBNHO:2020:7206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
C/15/263783 / HA ZA 17-650
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap en waardering van percelen grond met betrekking tot juridische en economische eigendom

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, ging het om de verdeling van de nalatenschap van een moeder, die bestond uit een geldbedrag en de juridische eigendom van drie percelen grond. De eisers, bestaande uit meerdere kinderen van de overledene, stelden vorderingen in tegen de gedaagde, die ook een van de kinderen was. De rechtbank behandelde de ontvankelijkheid van de eisers en de wijziging van de eis in conventie. De rechtbank oordeelde dat de eisers ontvankelijk waren in hun gewijzigde vorderingen, omdat er geen strijd was met de goede procesorde. De rechtbank ging vervolgens in op de juridische en economische eigendom van de percelen en de vraag of de overdracht van de aandelen in het economisch eigendom rechtsgeldig was. De rechtbank concludeerde dat de overdracht rechtsgeldig was en dat de gedaagde een aandeel in de economische eigendom had. De rechtbank oordeelde dat de juridische eigendom van de percelen aan de economische eigenaren moest worden overgedragen, en dat de kosten voor deze overdracht voor rekening van de gezamenlijke economische eigenaren kwamen. De rechtbank besloot dat de percelen aan de gedaagde moesten worden toebedeeld tegen een marktconforme prijs, en dat de overbedelingsvergoeding door de gedaagde moest worden betaald. De rechtbank behandelde ook de vorderingen van de eisers tot schadevergoeding en oordeelde dat deze vorderingen niet ontvankelijk waren. De rechtbank wees de reconventionele vorderingen van de gedaagde tot vergoeding van beheerkosten af, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst was voor betaling van deze kosten. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/263783 / HA ZA 17-650
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Glijnis te Alkmaar,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A. Glijnis te Alkmaar,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A. Glijnis te Alkmaar,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het tussenvonnis van 30 januari 2019;
  • het tussenvonnis van 10 april 2019;
  • het deskundigenbericht van 27 januari 2020;
  • de akte na deskundigenbericht houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis van [eisers] van 18 maart 2020;
  • de antwoordakte na deskundigenbericht, tevens akte na akte vermeerdering eis van [gedaagden] van 29 april 2020;
  • de akte uitlating producties van [eisers] van 13 mei 2020.
1.2.
Ten slotte is (wederom) vonnis bepaald.

2.Wijziging/vermeerdering van eis in conventie

2.1.
[eisers] heeft bij akte van 18 maart 2020 het in de dagvaarding onder I gevorderde gewijzigd en nieuwe vorderingen IX en X toegevoegd.
2.1.1.
Het onder I gevorderde luidt na wijziging als volgt:
I [gedaagde 1] te veroordelen primair om aan [eisers] te vergoeden de door hem geleden schade ter hoogte van een bedrag van in totaal € 19.762,80, subsidiair om aan de (eenvoudige) gemeenschap te vergoeden een bedrag van € 24.632,00 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
2.1.2.
De vorderingen IX en X luiden als volgt:
IX [gedaagde 1] te veroordelen aan de onverdeeldheid te vergoeden de schade als gevolg van zijn handelen als bedoeld in randnummer 15 van de akte van 18 maart 2020 door de grond in oorspronkelijke toestand te herstellen middels het verwijderen van het afval en puin als bedoeld in voornoemd randnummer binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daar geheel of gedeeltelijk mee in gebreke is, met een maximum van € 50.000, althans [gedaagde 1] te veroordelen tot schadevergoeding aan de gemeenschap, middels betaling van een bedrag nader op te maken bij staat.
X (onder de voorwaarde dat aan [voornaam 2] de gronden worden toegedeeld conform zijn voorstel, althans dat aan hem gronden worden toebedeeld) [gedaagde 1] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat gebruik wordt gemaakt van de erfdienstbaarheid als bedoeld in randnummer 57 van de dagvaarding door noch in woord noch in daad of door het doen plaatsen van zaken of geplaatst houden van zaken de feitelijke uitoefening van de erfdienstbaarheid te belemmeren op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daar geheel of gedeeltelijk mee in gebreke is, met een maximum van € 50.000.
2.2.
[gedaagden] acht de wijziging en de vermeerdering van eis in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde, zodat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten. Mocht het toch tot een inhoudelijke beoordeling komen, dan dienen deze vorderingen te worden afgewezen, aldus [gedaagden]

3.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
3.2.
De vorderingen in deze procedure hebben betrekking op de verdeling van de nalatenschap van moeder (bestaande uit een geldbedrag en de juridische eigendom van de drie percelen grond, kadastraal aangeduid als Gemeente [plaats 1] , [kadastrale gegevens] (hierna: de percelen)), verdeling van de gemeenschappelijke economische eigendom van die drie percelen en verschillende geldvorderingen over en weer met betrekking tot het beheer van de drie percelen grond. In het navolgende komt eerst de ontvankelijkheid van [eisers] aan de orde wat betreft de eiswijziging c.q. vermeerdering in conventie. Daarna volgt de inhoudelijke beoordeling, waarbij eerst zal worden ingegaan op de vraag of de overdracht van hun aandelen in het economisch eigendom door [voornaam 1] en [voornaam 1] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
wijziging/vermeerdering van eis in conventie
ontvankelijkheid
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen is [eisers] als eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan ten opzichte van de verschenen gedaagden te veranderen of te vermeerderen, tenzij sprake is van strijd met de goede procesorde. Van dit laatste is in dit geval niet gebleken. [gedaagden] heeft op deze eiswijziging/vermeerdering bij akte kunnen reageren en hij heeft dat ook gedaan. Dat hij de mogelijkheid moet hebben om dat tijdens een mondelinge behandeling te doen, vindt geen steun in het recht. In hoeverre de vorderingen voldoende onderbouwd zijn komt zo nodig aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling daarvan.
Op grond van artikel 130, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is wijziging en vermeerdering van eis uitgesloten ten opzichte van de niet verschenen gedaagden [voornaam 3] en [voornaam 4] . Niet gebleken is dat [eisers] de wijziging/vermeerdering van eis aan [voornaam 3] en [voornaam 4] heeft betekend.
[eisers] is gezien het voorgaande ten aanzien van [gedaagde 1] , [voornaam 1] en [voornaam 5] in beginsel ontvankelijk in zijn gewijzigde/vermeerderde vorderingen. Bij de verdere beoordeling komen de verschillende extra of gewijzigde vorderingen inhoudelijk aan de orde.
inhoudelijke beoordeling
Overdracht economische eigendom
3.4.
Blijkens afzonderlijke notariële akten van 17 juni 2015 hebben [voornaam 1] en [voornaam 1] ieder hun aandeel in de economische eigendom overgedragen aan [gedaagde 1] . [eisers] stelt zich op het standpunt dat deze transacties nietig, althans vernietigbaar zijn. De overdracht is in strijd met de wil van de ouders dat alle kinderen voor een gelijk deel zouden profiteren van de waardestijging. Bovendien is materieel sprake geweest van een partiële verdeling, hetgeen nietig is op grond van artikel 3:195 BW, aldus [eisers] heeft geen eenduidig standpunt ingenomen met betrekking tot de gevolgen die hij daaraan verbindt. Om elke onduidelijkheid hierover, ook bij de verdere afhandeling van de nalatenschap, weg te nemen, overweegt de rechtbank als volgt.
3.5.
De economische eigendom van de drie percelen is een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:166 BW. Op grond van artikel 3:175, eerste lid BW kan iedere deelgenoot over zijn aandeel in het gemeenschappelijke goed beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit. Van dit laatste is niet gebleken; de akte van 8 september 1993 waarmee vader de economische eigendom aan de zeven kinderen heeft overgedragen, bepaalt daarover niets.
Van een partiële verdeling is geen sprake geweest; de economische eigendom is nog altijd (volledig) onverdeeld. Artikel 3:190 BW, waarnaar [eisers] heeft verwezen, is hier niet van toepassing, omdat die bepaling de bijzondere gemeenschap betreft, terwijl in dit geval – ook volgens [eisers] – sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Dat de ouders een dergelijke overdracht niet zouden hebben gewild, is niet gebleken.
[voornaam 1] en [voornaam 1] hebben hun aandeel in de economische eigendom dus rechtsgeldig overgedragen aan [gedaagde 1] , zodat [gedaagde 1] 3/7 aandeel in de economische eigendom heeft. [voornaam 6] , [voornaam 7] en [voornaam 2] hebben ieder 1/7 aandeel daarin en [eiser 4] en [eiser 5] ieder 1/14 aandeel.
Overdracht juridische eigendom en toedeling van de percelen
3.6.
Zoals in het tussenvonnis van 30 januari 2019 al is overwogen, zijn partijen het erover eens dat de gezamenlijke juridische eigenaren van de drie percelen om niet moeten meewerken aan de overdracht van de juridische eigendom aan de economisch eigenaren. De kosten daarvan komen, zo leidt de rechtbank ook af uit het bepaalde in artikel 8, eerste lid van akte economische eigendomsoverdracht van 8 september 1993, voor rekening van de gezamenlijke economische eigenaren. De rechtbank zal op die manier beslissen, met dien verstande dat uitsluitend [voornaam 3] , [voornaam 5] en [voornaam 4] en [voornaam 1] zullen worden bevolen tot medewerking aan de overdracht van de juridische eigendom van de percelen aan de gezamenlijke economische eigenaren. Immers, [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [gedaagden] zijn ieder, en [eiser 4] en [eiser 5] tezamen reeds zowel economisch als juridisch eigenaar van 1/7 deel van de onverdeelde economische eigendom.
Daarmee komt de juridische en de economische eigendom volledig bij dezelfde personen te liggen. Vervolgens moeten de drie percelen worden verdeeld.
3.7.
Beide partijen hebben in de loop van deze procedure verschillende wijzen van verdeling van de percelen aan de orde gesteld. In de respectieve aktes na deskundigenbericht stelt [eisers] voor alle percelen toe te delen aan [voornaam 2] ; [gedaagden] wenst toedeling van alle percelen aan [gedaagde 1] .
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beslissing over de toedeling van de percelen komt het aan op een belangenafweging.
Het voorstel van [eisers] om de gronden aan [voornaam 2] toe te delen tegen een bedrag van € 5,75 per m2, een hogere prijs dan die door de deskundige is vastgesteld, levert de andere deelgenoten dan [voornaam 2] een hoger geldbedrag op. [voornaam 2] heeft aangegeven in geval van toedeling aan hem het economisch nut van de percelen te willen hebben, bijvoorbeeld door verpachting; hij ziet het als een goede investering. Het creëert de mogelijkheid voor de erven [naam 1] om op marktconforme wijze de erfenis te gelde te maken en bovendien blijven de percelen op deze manier binnen de familie, aldus [eisers] Vaststaat inmiddels dat de derde, die volgens [eisers] bereid was € 5,75 per m2 te betalen, zich heeft teruggetrokken.
Als belang van [gedaagde 1] bij toedeling aan hem heeft hij zijn specifieke binding met de percelen naar voren gebracht. Het perceel waarop zijn woning staat wordt omringd door perceel 2562; de overige twee percelen grenzen daaraan. [gedaagde 1] stelt zich zijn gehele leven te hebben bekommerd om (het beheer van) de percelen.
3.9.
Naast de door partijen genoemde belangen, acht de rechtbank het in het belang van alle partijen én in het algemeen belang dat de al twaalf jaar spelende conflicten tussen partijen in verband met de percelen en de verdeling daarvan worden beëindigd. Bij toedeling van (een deel van) de percelen aan [voornaam 2] wordt dat niet bereikt. Zo zullen de erfdienstbaarheid over het perceel dat al bij [gedaagde 1] in eigendom is en de staat van de percelen naar verwachting tot conflicten blijven leiden. De vermeerdering van eis van [eisers] in de akte na deskundigenbericht wijst daar ook op. Daarom zal de rechtbank de drie percelen toedelen aan [gedaagde 1] , tegen een marktconforme prijs. Met dit laatste wordt voldoende recht gedaan aan de financiële belangen van de gezamenlijke eigenaren. Over de marktconforme prijs heeft de deskundige geadviseerd. Daarop wordt in het navolgende ingegaan.
marktconforme prijs
deskundigenbericht
3.10.
De deskundige heeft de door de rechtbank gestelde vragen – voor zover nog relevant - als volgt beantwoord:
De deskundige stelt de waarde in het economisch verkeer van de drie percelen tezamen op (afgerond) € 238.000,00, uitgaande van een waarde van € 49.000,00 per ha. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de matige kwaliteit van de grasmat. Verder brengt hij de volgende correcties op de waarde aan;
Woonbestemming 400 m2 € 15.000,00 +
Kleine bioschuur € 4.000,00+
Extra ontsluiting (dam) naar de openbare weg € 6.000,00 -/-
Verwijdering mestplaat
€ 9.000,00 -/-
€ 242.000,00
In goede agrarische staat zou de waarde € 2.000,00 hoger zijn, aldus de deskundige.
In antwoord op vraag 3 van de rechtbank of en zo ja, in welke mate a) de verschillende (deel)bestemmingen van perceel 2652, b) de huidige staat van de gierkelder op perceel 2652, c) de schuur op perceel 2652 en d) de huidige staat van onderhoud van alle percelen op de waarde van invloed zijn, heeft de deskundige het volgende geantwoord:
“A. Over het geheel genomen heeft dit perceel (…) 2652 een agrarische bestemming met een wijzigingsbevoegdheid tot bollenteelt.
Qua capaciteit en vorm, gerend perceel met een smalle doorgang achter [adres] en matig uit het water, is het niet te veronderstellen dat dit perceel als zodanig gebruikt zal gaan worden maar mogelijk kan men dit wel inrichten tegen hoge kosten en verlaging van het waterpeil via onderbemaling wat bij HHNK (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) op problemen zal kunnen stuiten.
De uitstraling van de molen in de directe omgeving heeft geen negati
e[ve]invloed op het agrarisch nut.
De aangegeven 400 m2 woonbestemming op dit perceel kan alleen worden uitgenut door de eigenaar van het naastgelegen perceel [adres] , [kadastrale gegevens] (…). De overbouw van de kleine bioloods valt tevens in de bestemming wonen en heeft mijns inziens alleen nut ten behoeve van [kadastrale gegevens] (…).
B. De huidige staat van de gierkelder is zeer beperkt, in matige staat en lang niet in gebruik geweest. Deskundige acht de gierkelder niet meer van deze tijd en kosten van verwijdering zijn bij voorgaande benadering aangegeven.
C. De schuur op perceel [kadastrale gegevens] , overschrijdt de grens op zeer beperkte wijze (…). Circa 45 centimeter uit de hoek aan de voorzijde en circa 68 centimeter uit de hoek aan de achterzijde, gemiddeld 56,5 x 9 meter – totaal ca. 5 m2. Deze meters zouden wij niet anders kunnen beoordelen dan dat de ondergrond door natrekking de schuur volgt. De compensatie is aangegeven als grondprijs naar de m2 gerekend naar de grond met woonbestemming.
D. De percelen zijn op drie momenten in 2019 bezichtigd. Het eerste opname moment tijdens de zomer op (…) 29 juli 2019, waarbij is vast te stellen dat hoewel hoogzomer er geen activiteiten hadden plaats gevonden m.b.t. oogst van het grasgewas en kenbaar dat de voorjaarsschouw (niet verplicht) niet is uitgevoerd. Het geheel maakt, uit agrarisch oogpunt, een verwaarloosde indruk.
Tweede opname op het moment dat de grenzen van het kadaster zijn aangewezen, 11 oktober 2019. Goed zichtbaar is dat de winterschouw goed is uitgevoerd.
Laatste opname op 8 november 2019. Kenbaar de verwaarloosde staat in de zomer en de huidige staat in deze natte herfst periode is geen egaal grasgewas te zien. Landerijen geven een matige en rommelige indruk. Wel goed kenbaar is de toegangsdam met afsluitend hekwerk van af de [adres] .” .
Standpunten partijen ten aanzien van het deskundigenrapport
3.11.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat het deskundigenrapport op onjuiste wijze tot stand is gekomen en dat de antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen onjuist zijn, in elk geval waar het de genoemde waarden betreft.
3.11.1.
Volgens [eisers] is hij op een andere manier door de deskundige bejegend dan [gedaagden] De oorzaak daarvan is mogelijk dat er contacten zijn geweest tussen [gedaagden] en de deskundige zonder dat [eisers] daarbij aanwezig was. Bovendien stelt de deskundige (ongevraagd) dat een dam moet worden aangelegd. Dat is een suggestie van [gedaagden] en op het standpunt van [eisers] op dit punt is de deskundige in het geheel niet ingegaan.
3.11.2.
Verder heeft de deskundige volgens [eisers] niets gedaan met zijn reactie op het conceptrapport bij brief van 2 januari 2020. Uit het rapport blijkt niet dat deze reactie is verwerkt en [eisers] heeft ook anderszins geen reactie van de deskundige hierop gekregen. [eisers] stelt zich op het standpunt dat de deskundige alsnog op zijn brief van 2 januari 2020 moet reageren. Dit zal moeten leiden tot aanpassing van de vastgestelde waarden, aldus [eisers]
3.11.3.
Overigens kan het vragen van een nadere reactie van de deskundige achterwege blijven, indien [gedaagden] het voorstel van [eisers] aanvaardt, zo stelt [eisers] [voornaam 2] , één van de mede-eisers in conventie van [eisers] , wil de gronden toebedeeld krijgen voor een bedrag van € 5,75 per vierkante meter. Dat is een hoger bedrag dan de vierkante-meterprijs van € 4,90 waarvan de deskundige uitgaat. Alleen een gedeelte van perceel [kadastrale gegevens] ter grootte van 400 m2, dat nu onderwerp van discussie is vanwege grensoverschrijdende bebouwing, zou aan [gedaagde 1] moeten worden overgedragen en wel voor een bedrag van € 27.000. Verder zou een bedrag van € 5.000 op de koopprijs in mindering moeten worden gebracht in verband met verwijdering van de mestplaat. Ook speelt een rol dat [eisers] van een getuige vernomen heeft dat [gedaagde 1] in 2000 een bioschuur heeft gesloopt en het daarvan afkomstige asbest en puin in de grond (de rechtbank begrijpt: van perceel [kadastrale gegevens] ) heeft begraven.
3.12.
[gedaagden] kan zich vinden in de uitkomst van het onderzoek van de deskundige, hoewel hij bepaalde waarden te hoog dan wel te laag acht. Hij stelt zich op het standpunt dat deze procedure op basis van het rapport van de deskundige kan worden afgedaan.
3.12.1.
Volgens [gedaagden] heeft hij geen andere contacten met de deskundige gehad dan vermeld in het rapport. Juist [eisers] heeft incorrect gehandeld door meermalen stukken aan de deskundige te sturen zonder [gedaagden] daarvan op de hoogte te stellen.
3.12.2.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de deskundige wel degelijk rekening heeft gehouden met de brief van [eisers] van 2 januari 2020. Dit blijkt uit de laatste zin onder 5 van het rapport, inhoudende dat de deskundige naar aanleiding van de reacties van de raadslieden enkele aanvullingen heeft toegepast en enkele stukken als bijlage heeft toegevoegd. Verder acht [gedaagden] het onterecht dat de waarde is verhoogd in verband met de woonbestemming van 400 m2 van perceel [kadastrale gegevens] . Het dient te gaan om de waarde die de grond heeft voor een derde.
3.12.3.
[gedaagden] stemt niet in met het voorstel van [eisers] tot toedeling van de gronden aan [voornaam 2] .
3.13.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagden] het voorstel van [eisers] om de gronden onder bepaalde voorwaarden aan [voornaam 2] toe te delen niet heeft aanvaard. De rechtbank beschouwt dit voorstel als één van de mogelijke manieren van toedeling en heeft dit reeds betrokken bij het oordeel over de toedeling (r.o. 3.6 tot en met 3.9).
3.14.
Wat betreft de kritiek van [eisers] op het deskundigenrapport en de manier waarop dat tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt.
3.14.1.
Dat en in hoeverre de deskundige [eisers] anders heeft bejegend dan [gedaagden] heeft [eisers] niet onderbouwd. Ook de stelling dat [gedaagden] enkele malen buiten aanwezigheid van [eisers] contact met de deskundige heeft gehad, is niet nader geconcretiseerd. Overigens heeft [eisers] geen (juridische) gevolgen verbonden aan deze stelling.
3.14.2.
In het deskundigenrapport wordt de brief namens [eisers] van 2 januari 2020 niet genoemd. Hoewel de deskundige in algemene zin opmerkt dat hij naar aanleiding van de reacties van de raadslieden op het concept rapport enkele aanvullingen heeft toegepast en enkele stukken als bijlage heeft toegevoegd, is van een inhoudelijke reactie op de brief van 2 januari 2020 niet gebleken. De rechtbank zal desondanks niet de deskundige vragen alsnog te reageren en merkt in dat verband het volgende op.
3.14.3.
Om een adequate reactie door een deskundige in een situatie als deze mogelijk te maken, dienen de vragen of kritiekpunten voldoende duidelijk en specifiek te zijn geformuleerd. De brief van 2 januari 2020 bevat een groot aantal kritiekpunten, die in belangrijke mate onvoldoende zijn gespecificeerd doordat in het algemeen wordt verwezen naar ´de website boerderij’, ‘de kengetallen ASR-real estate landelijk vastgoed grondprijzen West-Nederland’ en ‘diverse verkopen van grasland’ in plaatsen als Castricum, Akersloot, Heiloo, Limmen en de Egmonden. Van de deskundige kan niet gevergd worden dat hij zelf uitgebreid onderzoek gaat verrichten om te achterhalen wat uit de verwijzingen zou kunnen blijken c.q. om welke verkopen het precies gaat. Bovendien wordt in de brief aan de orde gesteld dat de deskundige geen onderscheid heeft gemaakt in de waarden tussen de situatie dat de percelen aan [gedaagde 1] worden verkocht dan wel aan een willekeurige derde. In het tussenvonnis van 30 januari 2019 heeft de rechtbank echter in r.o. 4.10 reeds beslist dat geen grond bestaat voor een dergelijk onderscheid. Hierna onder r.o. 3.15 en 3.16 wordt daarop nader ingegaan.
[eisers] heeft in zijn akte van 18 maart 2020 drie aspecten waarop de deskundige niet heeft gereageerd uitdrukkelijk aan de orde gesteld, namelijk
in het rapport wordt uitgegaan van een verkeerde plaats van piketpalen in het kader van de kadastrale inmeting;
de in het rapport gebruikte tabel c.q. staffel wordt volgens een andere deskundige onjuist toegepast;
Kwantes hanteert referentiepercelen die op 10 km. afstand zijn gelegen, terwijl er vergelijkbare transacties zijn geweest op minder dan 2 km afstand.
3.14.4.
Wat betreft het eerste punt is namens [eisers] in de brief van 2 januari 2020 opgemerkt dat de piketpaaltjes met de nummers 103, 107 en 104 in eerste instantie een meter voorbij de grens zijn geplaatst, hetgeen later is gecorrigeerd. In het rapport van het kadaster wordt echter nog altijd van de aanvankelijke, onjuiste plaats van de piketpaaltjes uitgegaan, aldus [eisers] Wordt van de juiste plaats uitgegaan, dan zou sprake zijn van overschrijding van de kadastrale grens door het dak van de schuur, waarmee nu geen rekening wordt gehouden. [gedaagden] betwist dat de berekening van het kadaster van de overschrijding door [gedaagden] van de kadastrale grenzen, onjuist is.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisers] stelt, in de toelichting op zijn voorstel tot toedeling van alle percelen aan [voornaam 2] in zijn akte na deskundigenbericht, dat toedeling van het deel van perceel [kadastrale gegevens] met woonbestemming van 400 m2 aan [gedaagde 1] elke discussie over grensoverschrijdende bebouwing overbodig maakt. Kennelijk valt volgens [eisers] alle (eventuele) overschrijding binnen dat gebied. De deskundige heeft dit gebied apart in zijn waardering betrokken. De precieze omvang van de overschrijding en daarmee de plaats van de genoemde piketpaaltjes is daarom niet van belang.
3.14.5.
Wat punt 2 betreft heeft [eisers] verwezen naar een e-mail van een door hem geraadpleegde deskundige, die stelt dat in het deskundigenrapport een andere staffel had moeten worden toegepast. De onderbouwing van die stelling is echter onvoldoende, reeds omdat onduidelijk is in hoeverre de door deze deskundige voorgestelde staffel volgt uit het rapport van de commissie Van der Werf en de beide rechterlijke uitspraken waarnaar hij verwijst. Een nadere toelichting van de deskundige op dit punt acht de rechtbank dan ook niet nodig.
3.14.6.
Ten aanzien van punt 3 heeft [eisers] zich in de brief van 2 januari 2020 beperkt tot de vraag waarom de deskundige geen referentietransactie heeft genoemd in de plaatsen Castricum Akersloot, Heiloo, Limmen en de Egmonden, terwijl in die regio, waarin ook de getaxeerde percelen zijn gelegen, wel diverse verkopen van grasland in de afgelopen twee jaar zouden hebben plaatsgevonden. In de brief van 2 januari 2020 ontbreken concrete transacties, zoals de twee waarnaar in de akte van 18 maart 2020 wordt verwezen, zodat de deskundige die hoe dan ook niet in zijn reactie had kunnen betrekken.
3.14.7.
Meer in het algemeen merkt de rechtbank op dat de taxatie van zaken als percelen grond geen exacte wetenschap is; het op kennis en ervaring gebaseerde (en deels intuïtieve) oordeel van de deskundige speelt daarbij een belangrijke rol. Hierop zal in belangrijke mate vertrouwd moeten worden. De rechtbank zal het deskundigenrapport dan ook bij de verdere beoordeling als uitgangspunt nemen.
Waardering aan [gedaagde 1] toe te delen percelen
3.15.
Voordat nader wordt ingegaan op de waardering van de aan [gedaagde 1] toe te delen percelen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals reeds in r.o. 4.10. van het tussenvonnis van 30 januari 2019 is overwogen, is er geen reden om de percelen hoger te waarderen dan de waarde in het economisch verkeer, vanwege het enkele feit dat deze aan [gedaagde 1] worden toebedeeld. [eisers] is daar in zijn berekeningen van de overwaarde voorafgaand aan de tussenvonnissen van 30 januari 2019 en 10 april 2019 wel van uitgegaan.
3.16.
Specifieke omstandigheden kunnen wel maken dat aanpassingen op de waarde in het economisch verkeer moeten worden aangebracht, omdat de percelen aan [gedaagde 1] worden toegedeeld. In de vraagstelling aan de deskundige is daarmee ook rekening gehouden.
Dat geldt voor de woonbestemming van het gedeelte van 400 m2 op perceel [kadastrale gegevens] en het (al dan niet) aanbrengen van een extra ontsluiting naar de openbare weg. De rechtbank volgt de deskundige in zijn waardering van de woonbestemming van het gebied van 400 m2 van € 15.000,00. Dat het bouwvlak op perceel [kadastrale gegevens] al vol zou zijn, zoals [gedaagden] heeft aangevoerd, doet niet af aan de mogelijkheid om er bij gewijzigde omstandigheden alsnog op te bouwen.
Het aanbrengen van een extra ontsluiting naar de openbare weg is niet nodig, nu [gedaagde 1] de percelen kan bereiken via het perceel [kadastrale gegevens] dat al zijn eigendom is.
Wel wordt rekening gehouden met de waarde van de kleine bioschuur (€ 4.000,00) en de aftrekpost in verband met de verwijdering van de gierkelder/mestplaat (€ 9.000,00). In het door [eisers] gestelde ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de huidige staat van de gierkelder/mestplaat aan [gedaagde 1] is te wijten.
3.17.
Uit het deskundigenrapport blijkt verder dat de waarde van de percelen € 2.000,00 lager is vanwege de slechte staat van het grasland.
3.17.1.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat die slechte staat aan [gedaagde 1] is te wijten. [gedaagde 1] heeft immers geen medewerking verleend aan het uitvoeren van de door [voornaam 6] en [voornaam 2] gewenste activiteiten, in hun hun hoedanigheid van beheerders, na beëindiging van het beheer door [gedaagde 1] op 20 september 2015, daaronder begrepen het verlenen van medewerking aan de uitvoering van de pachtovereenkomst die [voornaam 6] en [voornaam 2] met een derde hadden gesloten.
3.17.2.
Volgens [gedaagden] ligt de oorzaak van de slechte staat juist bij [eisers] De beëindiging van het beheer door hem op 20 september 2015 was niet rechtsgeldig; datzelfde geldt voor de pachtovereenkomst die [voornaam 6] en [voornaam 2] stellen te zijn aangegaan. [gedaagde 1] was dan ook niet gehouden medewerking te verlenen aan de door [voornaam 6] en [voornaam 2] geïnitieerde werkzaamheden.
3.17.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tot in 2015 heeft [gedaagde 1] met instemming van alle economisch eigenaren de percelen beheerd. Bij brief van 20 september 2015, ondertekend door [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [eiser 4] , is [gedaagde 1] het volgende medegedeeld:
“Hierbij willen we je bedanken voor het beheer van de ervan [naam 1] percelen in [plaats 2] .
Gezien het gebrek aan transparantie over het beheer, besluiten onderstaande mede eigenaren, welke gezamenlijk de meerderheid hebben dat per direct het beheer wordt overgedragen aan de heer [naam 2] en [naam 3] .”
[eisers] gaat ervan uit dat met die brief het beheer rechtsgeldig is overgedragen van [gedaagde 1] naar [voornaam 6] en [voornaam 2] . De rechtbank volgt dat standpunt niet. In de akte van economische eigendomsoverdracht van de drie percelen op 8 september 1993 is in artikel 12 bepaald dat de economisch eigenaren slechts gezamenlijk de voor hen uit die overeenkomst voortvloeiende rechten kunnen uitoefenen. Op grond daarvan kon het beheer door [gedaagde 1] alleen worden beëindigd en worden overgedragen aan [voornaam 6] en [voornaam 2] door alle economisch eigenaren tezamen. Ook tot het afsluiten van een (pacht)overeenkomst met betrekking tot de percelen waren uitsluitend alle economisch eigenaren tezamen bevoegd.
Niet in geschil is dat het gras in slechte staat is geraakt door het gebrek aan onderhoud nadat [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [eiser 4] eerdergenoemde brief van 20 september 2015 stuurden en een geschil ontstond over de vraag wie het recht had te bepalen welke onderhoudswerkzaamheden met betrekking tot het gras zouden worden uitgevoerd. Gezien het hiervoor gegeven oordeel dat de door [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [eiser 4] beoogde overdracht van het beheer niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, was [gedaagde 1] niet gehouden aan de door [voornaam 6] en [voornaam 2] voorgestelde werkzaamheden medewerking te verlenen. De slechte staat kan hem daarom niet verweten worden, zodat de rechtbank de waarde van de percelen niet zal verhogen met het door de deskundige in dit verband genoemde bedrag van € 2.000,00.
3.17.4.
Gezien het voorgaande komt de totale waarde op (€ 238.000,00 + €15.000,00 + € 4.000,00 -/- € 9.000,00 =) € 248.000,00.
3.17.5.
Aangezien 3/7 deel van het gemeenschappelijke economische eigendom bij [gedaagde 1] berust, is hij voor (4/7 x € 248.000,00 =) € 141.714,29 (afgerond) overbedeeld. Van dat bedrag hebben [voornaam 6] , [voornaam 7] en [voornaam 2] ieder recht op 1/4 deel = € 35.428,57 (afgerond). [eiser 4] en [eiser 5] hebben ieder recht op 1/8 deel = € 17.714,29 (afgerond). [gedaagde 1] dient het bedrag van € 141.714,29 te voldoen door storting daarvan op de kwaliteitsrekening van de notaris die de akte(s) tot overdracht van de juridische respectievelijk economische eigendom zal passeren, uiterlijk bij het passeren van die akte(s).
Verdeling banksaldo
3.18.
Partijen zijn het eens over de hoogte van de saldi van de beide bankrekeningen die deel uit maken van de nalatenschap van moeder per 1 oktober 2018, namelijk € 884,02 (betaalrekening [nummer bankrekening] ) + € 28.409,61(spaarrekening [nummer bankrekening] ) = € 29.293,63. Ook de in mindering te brengen, door [voornaam 6] voorgeschoten kostenposten van € 68,20 (apotheek, stomerij, bloemstuk) en € 816,75 (kosten notaris verklaring van erfrecht) zijn niet in geschil.
3.19.
[gedaagden] verzet zich echter tegen het in mindering brengen op het tegoed van de factuur van notaris Erkamp van 4 november 2016 van € 1.589,83. Na betaling van € 275,88 door [voornaam 1] aan [voornaam 6] resteert daarvan nog € 1.313,95. Door de blokkade van [voornaam 2] en [voornaam 8] van de afwikkeling van de nalatenschap gedurende 10 jaar waren blijkbaar opnieuw werkzaamheden noodzakelijk, aldus [gedaagden] meent daarom dat deze kosten niet ten laste van de nalatenschap mogen komen.
3.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet betwist is dat de werkzaamheden, waarvoor het bedrag in rekening is gebracht, noodzakelijk waren voor afwikkeling van de nalatenschap. Dat het gaat om werkzaamheden die ‘blijkbaar opnieuw’ dienden te worden uitgevoerd als gevolg van doen of nalaten van [voornaam 2] en [voornaam 8] , is door [gedaagden] niet nader onderbouwd. De enkele verwijzing naar hoofdstuk 2 van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, (dat een beschrijving bevat van de feitelijke gang van zaken volgens [gedaagden] rond de afwikkeling van de nalatenschap van moeder vanaf 2008) is daarvoor onvoldoende. Het bedrag van € 1.313.95 wordt daarom in mindering op het saldo van de bankrekeningen gebracht, zodat in totaal een bedrag van (€ 68,20 + € 816,75 + € 1.313,95 =) € 2.198,90 aan [voornaam 6] moet worden betaald, voor tot verdeling van het saldo van de beide bankrekeningen tezamen kan worden overgegaan.
Uit de door [eisers] als productie 48 overgelegde boedelbeschrijving blijkt onder A dat de Rabobank jaarlijks per kwartaal kosten in rekening brengt voor het aanhouden van de bankrekening (‘basispakket’). Omdat die kosten over de periode na 1 oktober 2018 niet bekend zijn, geeft de rechtbank slechts de verdeelsleutel met betrekking tot het per datum van uitbetalen door de Rabobank bestaande totale saldo van beide bankrekeningen tezamen, namelijk:
[voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] , [gedaagde 1] en [voornaam 1] hebben ieder recht op 1/7 deel;
[eiser 4] en [eiser 5] hebben ieder recht op 1/14 deel;
[voornaam 3] , [voornaam 5] , [voornaam 4] hebben ieder recht op 1/21 deel.
De rechtbank zal de erven van moeder gelasten aan deze wijze van uitbetalen medewerking te verlenen.
Vorderingen in verband met beheer van de percelen
3.21.
[eisers] vordert in conventie schadevergoeding van [gedaagde 1] , omdat door zijn toedoen (pacht)inkomsten van € 3.400,00 per jaar niet zijn ontvangen en omdat bovendien schade aan het grasland is ontstaan. [voornaam 6] en [voornaam 2] stellen een (pacht)overeenkomst te hebben gesloten met een derde, op basis waarvan een bedrag van € 3.400,00 per jaar voor de verkoop van gras zou worden ontvangen. Aan de pachtovereenkomst kon geen uitvoering worden gegeven, omdat [gedaagde 1] deze derde geen toegang tot de percelen verschafte, aldus [eisers] heeft de gezamenlijke schade ter zake van de gederfde pachtinkomsten van [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [eiser 4] tezamen na aftrek van kosten berekend op € 2.326,15 per jaar. De geschatte kosten voor herstel van het grasland zijn € 6.207,36. [eisers] vordert na eiswijziging primair een bedrag van € 19.762,80 en subsidiair vergoeding aan de gemeenschap van economisch eigenaren van € 24.632,00.
3.22.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat eisers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. De vordering kan alleen door en namens de economische gemeenschap worden ingesteld en een dergelijke vordering moet door de deelgenoten tezamen worden ingesteld. Inhoudelijk voert [gedaagden] aan dat [voornaam 6] en [voornaam 2] niet bevoegd waren de pachtovereenkomst aan te gaan, aangezien het beheer door de deelgenoten samen dient te geschieden. Er is dan ook geen pachtovereenkomst tot stand gekomen. Ten slotte betwist [gedaagden] de hoogte van de schade.
3.23.
[gedaagde 1] vordert in reconventie een vergoeding voor het beheer over de jaren 2012 tot en met 2015 van € 19.283,35 van de totale economische gemeenschap, dat is € 2.754,76 per deelgenoot, zodat hij van eisers (4 x € 2.754,76 =) € 11.019,06 vordert.
Verder vordert [gedaagde 1] in reconventie betaling van het bedrag van € 390,43 op grond van de afrekening over 2015. Dit bedrag vordert hij ook over de jaren 2016 en 2017, tezamen € 780,86, omdat hij bij voortzetting van het beheer zoals dat de jaren ervoor had plaatsgevonden ten minste dat bedrag zou hebben ontvangen.
Ten slotte vordert [gedaagde 1] voor het geval de percelen aan hem worden toebedeeld, 4/7 deel van het door [eisers] berekende bedrag aan kosten voor het herstel van het grasland, zijnde (4/7 x € 6.207,36 =) € 3.547,06.
3.24.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat is overeengekomen dat [gedaagde 1] het beheer om niet zou verrichten. Afspraken over betaling van een vergoeding zijn niet gemaakt, zodat er geen grondslag is voor de vordering tot betaling daarvan.
De vordering tot betaling van € 390,43 per jaar over 2015, 2016 en 2017 heeft [eisers] inhoudelijk niet betwist. Wel beroept hij zich op verrekening met de schade die hij door toedoen van [gedaagde 1] heeft geleden.
3.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Hiervoor is al onder 3.17.3 geoordeeld dat geen rechtsgeldige (pacht)overeenkomst tot stand is gekomen. Voor zover de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op inkomsten uit de (pacht)overeenkomst, wordt deze alleen al daarom afgewezen.
De vordering tot betaling van de kosten van herstel van het grasland wordt afgewezen, omdat [eisers] daarbij gezien de toedeling van de percelen aan [gedaagde 1] geen belang meer heeft. De invloed van de staat van het grasland op de waarde daarvan is al aan de orde geweest bij de bepaling van de waarde van de percelen (zie r.o. 3.17.3).
3.26.
De reconventionele vordering tot betaling van een beheervergoeding wijst de rechtbank af. [gedaagde 1] heeft het beheer altijd om niet verricht. Van de noodzakelijke overeenstemming tussen alle economisch eigenaren over betaling van een vergoeding aan [gedaagde 1] is niet gebleken.
3.27.
[gedaagde 1] heeft gesteld dat hem nog toekomt € 390,43 per jaar over de jaren 2015, 2016 en 2017, in totaal € 1.171,29. [eisers] heeft deze vordering inhoudelijk niet betwist, maar beroept zich op verrekening met hetgeen [gedaagde 1] aan hem is verschuldigd aan schadevergoeding. Nu de conventionele vordering tot schadevergoeding van [eisers] wordt afgewezen, kan van verrekening daarmee geen sprake zijn. [gedaagde 1] is gerechtigd het door ieder van de deelgenoten verschuldigde bedrag ( [voornaam 6] , [voornaam 7] en [voornaam 2] ieder € 292,82 en [eiser 4] en [eiser 5] ieder € 146,41) in mindering te brengen op het bedrag dat hij uit overbedeling aan ieder van hen is verschuldigd. Bij de daarnaast gevorderde hoofdelijke veroordeling van [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] en [eiser 4] / [eiser 5] heeft [gedaagde 1] in dat geval geen belang meer, zodat deze zal worden afgewezen.
3.28.
De rechtbank wijst de reconventionele vorderingen tot vergoeding van de kosten van herstel van het grasland en tot vergoeding met betrekking tot de gierkelder/mestplaat af, aangezien met de slechte staat van het grasland en de gierkelder/mestplaat al rekening is gehouden bij het bepalen van de waarde waartegen de percelen aan [gedaagde 1] worden toegedeeld.
overige vorderingen
in conventie
3.29.
De vorderingen onder II (staking onrechtmatig gebruik), IV (gang van zaken bij verkoop aan een derde), IX (schadevergoeding in verband met het storten van afval en puin in de bodem van perceel [kadastrale gegevens] en X (gebruik erfdienstbaarheid) worden afgewezen. Nu de drie percelen aan [gedaagde 1] worden toegedeeld heeft [eisers] hierbij geen belang meer. Over de onder VIII gevorderde proceskosten wordt onder 3.31 beslist. De vordering onder VII tot het opleggen van dwangsommen wordt uitsluitend toegewezen voor zover dit de storting betreft van de overbedelingssom op de kwaliteitsrekening van de notaris. Bepaald zal worden dat dit vonnis – waar relevant - in de plaats treedt van de vereiste medewerking van partijen; de rechtbank acht dit wat betreft die veroordeling voldoende om nakoming te verzekeren. Aan de verplichting tot storting van de overbedelingssom door [gedaagde 1] wordt een dwangsom verbonden van € 1.000,00 voor elke dag dat hij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,00. Van strijd met het verbod tot het verbinden van een dwangsom aan betaling van een geldsom (artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) is in dit geval geen sprake. De ratio achter dat verbod is immers dat nakoming van een veroordeling tot betaling van een geldsom doorgaans kan worden verkregen door de inzet van executiemiddelen (zie HR 23 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:113 en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:667). In dit geval is dat echter niet aan de orde.
in reconventie
3.30.
De vordering tot verklaring voor recht dat de op perceel [kadastrale gegevens] rustende erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel [kadastrale gegevens] door vermenging teniet gaat bij het passeren van de akte van verdeling en levering van de percelen wordt afgewezen, omdat dit ziet op een toekomstige gebeurtenis. De erfdienstbaarheid gaat van rechtswege teniet indien de eigendom van de percelen [kadastrale gegevens] en [kadastrale gegevens] in één hand komen. Bij het wijzen van dit vonnis is daarvan nog geen sprake.
in conventie en in reconventie
3.31.
Gezien de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
gelast de verdeling van de gezamenlijke economische eigendom en de nalatenschap van moeder aldus:
I beveelt [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] , [voornaam 1] , [eiser 4] , [eiser 5] , [voornaam 3] , [voornaam 5] en [voornaam 4] medewerking te verlenen aan de overdracht van de juridische eigendom van de percelen gemeente [plaats 2] , [kadastrale gegevens] aan [gedaagde 1] , op kosten van [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] (ieder voor 1/7 deel), [gedaagde 1] (voor 3/7 deel) en [eiser 4] en [eiser 5] (ieder voor 1/14 deel);
II beveelt [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] , [eiser 4] en [eiser 5] medewerking te verlenen aan de overdracht van hun gedeelte in de gezamenlijke economische eigendom van de percelen gemeente [plaats 1], [kadastrale gegevens] aan [gedaagde 1] op kosten van [gedaagde 1] ;
III beveelt [gedaagde 1] tot betaling, door storting op de kwaliteitsrekening van notaris die de onder I en II bepaalde notariële akten zal passeren uiterlijk op het moment van het passeren daarvan, van de overbedelingsvergoeding € 141.714,29 verminderd met het bedrag van € 1.171,29 dat [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] (ieder voor 1/7 deel) en [eiser 4] en [eiser 5] (ieder voor 1/14 deel) op grond van het onder 3.27 bepaalde aan [gedaagde 1] verschuldigd zijn, derhalve in totaal € 140.543, aldus:
a. aan [voornaam 6] , [voornaam 7] en [voornaam 2] ieder 1/7 deel, is (€ 35.428,57 -/- € 292,82) = € 35.135,75
b. aan [eiser 4] en [eiser 5] ieder 1/14 deel, is (€ 17.714,29 -/- € 146,41) = € 17.567,88,
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,00.
IV bepaalt dat notaris mr. drs. J.H.M. Erkamp van Erkamp Boot Willemsen Notarissen dan wel zijn plaatsvervanger de voor het bepaalde onder I en II noodzakelijke akte(s) zal opstellen en passeren;
V beveelt [voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] , [voornaam 1] , [gedaagde 1] , [eiser 4] , [eiser 5] , [voornaam 3] , [voornaam 5] en [voornaam 4] medewerking te verlenen aan de verdeling van de saldi op de bankrekeningen [nummer bankrekening] en [nummer bankrekening] door opdracht te geven aan de Rabobank tot uitbetaling van het totale saldo van beide bankrekeningen aldus:
  • betaling aan [voornaam 6] een bedrag van € 2.198,90 wegens voorgeschoten kosten;
  • uitbetaling aan de erven het totale saldo op datum van uitbetaling verminderd met het hiervoor genoemde aan [voornaam 6] uit te betalen bedrag van € 2.198,90 volgens de volgende verdeelsleutel:
[voornaam 6] , [voornaam 7] , [voornaam 2] , [voornaam 1] en [gedaagde 1] ieder 1/7 deel;
[eiser 4] en [eiser 5] ieder 1/14 deel;
[voornaam 3] , [voornaam 5] en [voornaam 4] ieder 1/21 deel;
4.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking zoals onder 4.1 sub I, II en V bedoeld, indien betrokkene(n) die binnen zes weken na de datum van dit vonnis nog niet hebben verleend;
4.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate, mr. S.M. Auwerda en mr. E.C.M. van Mierlo en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020.